201001263/1/R3 en 201001263/2/R3.
Datum uitspraak: 7 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Bij besluit van 14 december 2009, nr. 429/4, heeft de raad het bestemmingsplan "Berkel 2008 1e herziening Durendaelweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 2 maart 2010. Bij eerstgenoemde brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 maart 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. B. de Jong, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.J. Beex en H. Smith, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende] verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan maakt het mogelijk om woningen te realiseren op een perceel dat is gelegen binnen de bebouwde kom van Berkel-Enschot.
2.3. [appellant] stelt dat het plan een onevenredige inbreuk op zijn woon- en leefklimaat maakt. Hiertoe voert hij aan dat het bouwvlak op zeer korte afstand van de grens met zijn perceel is gelegen en dat zich ingevolge de planregels binnen dit bouwvlak hoofdgebouwen mogen bevinden met een maximale bouwhoogte van 7 meter. Volgens [appellant] zal een bebouwing met een dergelijke hoogte zijn privacy beperken en voorts het zicht vanuit zijn woonkamer en zijn keuken alsmede de lichtinval in die ruimten volledig wegnemen.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met het de bestemming "Wonen-3" een relatief lage bebouwing is toegestaan, die goed past in het straatbeeld. De afstand tot de perceelsgrens van [appellant] acht de raad op stedenbouwkundige gronden aanvaardbaar, waarbij in aanmerking is genomen dat sprake is van een dorpse omgeving binnen de bebouwde kom.
2.3.2. Aan de gronden van het plangebied, die zijn gelegen aan de oostzijde van het perceel van [appellant], is bij het plan de bestemming "Wonen-3" toegekend. Op de verbeelding van het plan is een bouwvlak aangegeven, dat is gelegen op ongeveer 1,5 meter van het perceel van [appellant] en op ongeveer 3 tot 3,5 meter van zijn woning. Ingevolge artikel 3.2.2, aanhef en onder a en e, van de planregels dienen hoofdgebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd en bedraagt de maximale bouwhoogte 7 m. Het plan maakt het derhalve mogelijk dat op een afstand van 3 tot 3,5 meter van de woning van [appellant] een woning wordt gebouwd met een bouwhoogte van 7 meter.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting wordt vastgesteld dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de gevolgen van het plan zijn voor het woon- en leefklimaat van [appellant]. Naar het oordeel van de voorzitter had de raad onderzoek moeten verrichten naar die gevolgen, gezien de korte afstand van het bouwvlak tot de woning van [appellant] en de omstandigheid dat zich in de oostgevel van die woning ramen bevinden, waaronder op de begane grond een raam van de keuken en een raam van de woonkamer. Voor zover de raad en [belanghebbende] hebben betoogd dat het in verband met de parkeermogelijkheden bij het makelaarskantoor aan de [locatie] niet mogelijk is om het bouwvlak in westelijke richting op te schuiven en zo de afstand tot de woning van [appellant] te vergroten, overweegt de voorzitter dat deze beperking, wat daar ook van moge zijn, niet meebrengt dat een bouwvlak van deze omvang en deze vorm daarom gerechtvaardigd is.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het besluit van 14 december 2009, nr. 429/4, dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Tilburg van 14 december 2009, kenmerk nr. 429/4;
III. wijst het verzoek af;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Tilburg tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Tilburg aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 300,00 (zegge: driehonderd euro) voor de behandeling van het beroep en het verzoek vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2010