ECLI:NL:RVS:2010:BM0723
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins de Vin
- T.M.A. Claessens
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Onvoldoende voortvarendheid bij vreemdelingenbewaring en uitzetting
In deze zaak gaat het om de vraag of de staatssecretaris van Justitie voldoende voortvarend heeft gehandeld bij de inbewaringstelling van een vreemdeling en de daaropvolgende uitzetting. De vreemdeling werd op 21 december 2009 in vreemdelingenbewaring gesteld, met het voornemen om hem op 30 december 2009 over te dragen aan de Griekse autoriteiten. Echter, er werd pas op 28 december 2009 een vlucht aangevraagd voor 5 januari 2010, wat leidde tot een periode van zeven dagen waarin geen daadwerkelijke handelingen ter voorbereiding van de uitzetting zijn verricht. De vreemdeling stelde dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld, wat resulteerde in een onterecht lange vrijheidsontneming.
De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die het tijdsverloop konden rechtvaardigen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld, maar de Raad van State vernietigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris de inbewaringstelling van de vreemdeling niet gerechtvaardigd had, omdat hij niet tijdig de nodige stappen had ondernomen om de uitzetting te realiseren. De vreemdeling kreeg een schadevergoeding toegekend voor de periode van zijn onterecht lange vrijheidsontneming.
De uitspraak benadrukt het belang van voortvarendheid in het bestuursrecht, vooral in zaken die de vrijheid van individuen aangaan. De Raad van State heeft de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, waarmee de vreemdeling in het gelijk werd gesteld.