ECLI:NL:RVS:2010:BM0182

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905372/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bouwvergunning door college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 1 juli 2009 het beroep van de wederpartijen gegrond verklaarde en het besluit van het college om de bouwvergunning niet in te trekken vernietigde. De bouwvergunning was op 11 mei 2004 verleend voor het oprichten van een vleeskuikenstal en een loods op een perceel in Haaksbergen. Het college weigerde op 24 januari 2006 het verzoek van de wederpartijen om deze vergunning in te trekken, ondanks dat de bouwwerkzaamheden meer dan 26 weken stil hadden gelegen. De rechtbank oordeelde dat het college niet in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergunning niet in te trekken, maar de Raad van State kwam tot een andere conclusie.

De Raad van State overwoog dat de intrekking van een bouwvergunning geen verplichting is, maar een bevoegdheid van het college, dat beleidsvrijheid heeft. Het college had in dit geval terecht belang gehecht aan het feit dat het planologische regime niet was gewijzigd en dat er een intentieovereenkomst was gesloten tussen de maatschap en de gemeente om het vleeskuikenbedrijf te verplaatsen. De Raad van State concludeerde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de bouwvergunning niet in te trekken, en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep van het college werd gegrond verklaard, en het beroep van de wederpartijen werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

200905372/1/H1.
Datum uitspraak: 7 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 1 juli 2009 in zaak nr. 08/908 in het geding tussen:
[wederpartijen], wonend te Haaksbergen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen (hierna: het college) op het verzoek van [wederpartijen] geweigerd de aan [vergunninghoudster] te Haaksbergen (hierna: de maatschap) op 11 mei 2004 verleende bouwvergunning voor het oprichten van onder meer een vleeskuikenstal en een loods op het perceel [locatie] te Haaksbergen (hierna: het perceel) in te trekken.
Bij besluit van 16 juli 2008 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2009, gerectificeerd verzonden op 15 juli 2009, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2009, hoger beroep ingesteld.
[wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.
De maatschap heeft aanvullende stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.H. Willems, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 59 van de Woningwet, eerste lid, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken:
a. indien blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave hebben verleend of dat gegevens of bescheiden als bedoeld in artikel 40a, tweede lid, niet tijdig zijn overlegd;
b. (…)
c. indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden;
d. indien de werkzaamheden langer dan de in de bouwverordening bepaalde termijn hebben stilgelegen.
Ingevolge artikel 4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Haaksbergen (hierna: bouwverordening) kunnen burgemeester en wethouders op grond van het gestelde in artikel 59 van de Woningwet de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien:
a. binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning geen begin met de bouwwerkzaamheden is gemaakt;
b. tussen het begin en het einde van de bouwwerkzaamheden deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen.
2.2. Bij besluit van 11 mei 2004 heeft het college vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning aan de maatschap verleend voor het oprichten van onder meer een vleeskuikenstal en een loods op het perceel. Vaststaat dat met de bouwwerkzaamheden is begonnen door het aanleggen van een fundering. Vaststaat voorts dat de bouwwerkzaamheden na aanvang meer dan 26 weken hebben stilgelegen, zodat het college bevoegd was de bouwvergunning in te trekken.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van de hem toekomende bevoegdheid de bouwvergunning in te trekken. De omstandigheid dat het planologisch regime ongewijzigd is, heeft het college naar het stelt terecht betrokken bij de belangenafweging, maar daaraan is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen doorslaggevende betekenis toegekend. Voorts heeft de rechtbank volgens het college onvoldoende betekenis toegekend aan de omstandigheid dat in het kader van het gemeentelijk beleid "rood voor rood", het bedrijf van de maatschap mogelijk naar het perceel wordt verplaatst en ten onrechte de inhoud van een brief van 18 juni 2009 betrokken bij de belangenafweging.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 mei 2006, in zaak nr.
200504650/1) is de intrekking van een bouwvergunning geen verplichting, maar een bevoegdheid. De beslissing om al dan niet een bouwvergunning in te trekken op grond van artikel 59 van de Woningwet behoort tot de bevoegdheden van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft het college daarbij in dit geval terecht belang toegekend aan de omstandigheid dat ten tijde van het besluit op bezwaar het planologische regime niet was gewijzigd. De ruimtelijke visie van de gemeente op het betrokken gebied is ten opzichte van het besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning niet gewijzigd. Zelfs al zou het college zich op het standpunt hebben gesteld, hetgeen niet het geval is, dat deze omstandigheid doorslaggevend moet worden geacht, dan zou dit niet, zoals de rechtbank heeft overwogen, betekenen dat het college zich op het standpunt stelt dat in een dergelijke situatie nimmer de bevoegdheid bestaat om tot intrekking over te gaan.
Het college heeft voorts terecht betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de maatschap mogelijk het vleeskuikenbedrijf, dat thans gevestigd is op het perceel [locatie a] te Haaksbergen, zal verplaatsen naar het perceel. Daartoe heeft de maatschap op 15 mei 2008 een intentieovereenkomst gesloten met de gemeente Haaksbergen. Daarbij zijn de maatschap en de gemeente Haaksbergen overeengekomen zich tot doel te stellen om te onderzoeken of de gemeentelijke rood-voor-roodregeling mogelijkheden biedt om de sloop van de bebouwing en de verplaatsing van het vleeskuikenbedrijf aan de [locatie a] te Haaksbergen naar een nieuwe locatie aan de Harmoleweg te Haaksbergen te compenseren. Voor de maatschap kan het beschikken over een bouwmogelijkheid voor een vleeskuikenstal op het perceel in het kader van de besprekingen over de compensatie van de nadelige gevolgen van de verplaatsing van het bedrijf van belang zijn. Dat op voorhand niet vaststaat, zoals de rechtbank heeft overwogen, dat de bouwvergunning past binnen de beoogde bedrijfsverplaatsing en dat de milieurechtelijke randvoorwaarden van een dergelijke verplaatsing niet duidelijk zijn, maakt niet dat de maatschap geen belang zou hebben bij het behoud van een bouwmogelijkheid.
Aan de brief van 18 juni 2009, waarin het college de rechtbank vraagt om uitstel van de zitting omdat de maatschap in het licht van de besprekingen over de bedrijfsverplaatsing mogelijk zelf zal verzoeken om intrekking van de bouwvergunning, komt niet de betekenis toe die de rechtbank daaraan heeft toegekend. Nog daargelaten dat niet duidelijk is wat de omstandigheden zijn waaronder de maatschap een dergelijk verzoek zal doen, betreft deze brief de stand van zaken op 18 juni 2009, terwijl bij de rechtbank ter beoordeling voorlag de vraag of het college ten tijde van het besluit op bezwaar van 16 juli 2008 het besluit tot weigering van intrekking van de bouwvergunning heeft kunnen handhaven.
Geen aanleiding bestaat voor het oordeel, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dat het college de belangen van omwonenden had moeten inventariseren. De belangen van de omwonenden bestaan eruit dat zij de oprichting van een vleeskuikenstal op het perceel uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet wensen en zij verwachten van de vleeskuikenstal hinder te ondervinden. Deze belangen mochten bij het college bekend worden verondersteld. Bij het besluit van 11 mei 2004 tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor de vleeskuikenstal en het besluit op bezwaar van 2 november 2004 zijn de betrokken belangen, waaronder die van de maatschap en omwonenden, afgewogen.
De Afdeling komt derhalve anders dan de rechtbank tot de slotsom, dat het college gelet op de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten de bouwvergunning niet in te trekken.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet hierop wordt aan een beoordeling van de door het college voor het overige aangevoerde gronden met betrekking tot de rectificatie van de uitspraak door de rechtbank niet toegekomen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep tegen het besluit op bezwaar van 16 juli 2008 ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 1 juli 2009 in zaak nr. 08/908;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2010
163-627.