ECLI:NL:RVS:2010:BM0170

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907692/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • A.P. de Rooy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Velp-Noord, 1e herziening, locatie Schonenbergsingel 16

Op 8 juli 2009 heeft de raad van de gemeente Rheden het bestemmingsplan "Velp-Noord, 1e herziening, locatie Schonenbergsingel 16" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Velp, beroep ingesteld bij de Raad van State op 6 oktober 2009. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 10 maart 2010. De appellant werd bijgestaan door mr. M.M.H. van Kuijk, terwijl de raad vertegenwoordigd was door C.D. Rijnsburger-Michielsen. Tijdens de zitting is ook de eigenaar van het perceel [locatie A] gehoord.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de erfdienstbaarheden die ten behoeve van het naburige perceel [locatie B] zijn gevestigd. De Afdeling oordeelt dat de afstand van de gebouwen op het perceel tot de zuidelijke grens van het perceel [locatie B] voldoet aan de eisen van de erfdienstbaarheid. De Afdeling stelt vast dat het plan in overeenstemming is met de structuur en het open karakter van de wijk en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 7 april 2010.

Uitspraak

200907692/1/R3.
Datum uitspraak: 7 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Velp, gemeente Rheden,
en
de raad van de gemeente Rheden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2009 heeft de raad van de gemeente Rheden (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Velp-Noord, 1e herziening, locatie Schonenbergsingel 16" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M.H. van Kuijk, en de raad, vertegenwoordigd door C.D. Rijnsburger-Michielsen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [eigenaar], eigenaar van het perceel [locatie A].
2. Overwegingen
2.1. Met een partiële herziening van het bestemmingsplan "Velp-Noord", dat op 27 februari 2007 door de raad is vastgesteld en dat op 28 augustus 2007 door het college van gedeputeerde staten van Gelderland is goedgekeurd (hierna: het bestemmingsplan "Velp-Noord"), voorziet het plan in een nieuw planologisch toetsingskader voor het perceel [locatie A] (hierna: het perceel).
Het plan beoogt enerzijds de maximaal toegestane bouwhoogte aan te passen aan de feitelijke situatie en anderzijds een toekomstige uitbreiding van de woning op het perceel mogelijk te maken. De in het bestemmingsplan "Velp-Noord" aan het perceel gegeven bestemming "Wonen" blijft in het plan gehandhaafd.
Erfdienstbaarheid
2.2. [appellant] kan zich niet met het plan verenigen nu het plan een substantiële verlenging van het hoofdgebouw en een uitgebreide aanbouw mogelijk maakt op het perceel. Volgens [appellant] is het plan, met name de bijgebouwenregeling, strijdig met de erfdienstbaarheden, die ten behoeve van zijn naburige perceel [locatie B], kadastraal bekend als nummer […], op het plangebied zijn gevestigd. Hij acht het plan derhalve niet uitvoerbaar.
[appellant] betoogt voorts dat nu de in de toekomst voorziene woonvorm voor maximaal vier kinderen met een milde lichamelijke of verstandelijke handicap een andere is dan bewoning door een gezin, ook in dit opzicht strijd ontstaat met de gevestigde erfdienstbaarheid.
2.2.1. Niet in geschil is en ook de Afdeling gaat ervan uit dat ten laste van het onderwerpelijke perceel een erfdienstbaarheid geldt die - voor zover hier van belang - inhoudt dat de afstand van de gebouwen op dit perceel tot de zuidelijke grens van het perceel [locatie B] tenminste 4 meter moet bedragen, met uitzondering van bijgebouwen die achter de huizen worden opgericht. Blijkens de plankaart en een door [appellant] bij zijn beroepschrift overgelegde situatieschets bedraagt de kleinste afstand van het voorziene bouwvlak, waarbinnen ingevolge de planregels het hoofdgebouw moet worden gebouwd, 4 meter. In zoverre komt het plan derhalve niet in strijd met de erfdienstbaarheid.
Een deel van het perceel is voorzien van de aanduiding "zone bijgebouwen". Ingevolge artikel 2.1, lid 2, onder c, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Velp-Noord", welke voorschriften ook voor het onderhavige plan gelden, mogen op dit deel van het perceel bijgebouwen worden opgericht, met dien verstande dat maximaal 40% daarvan, met een maximum van 75 m2, mag worden bebouwd. Deze aanduiding en regel staan er niet aan in de weg dat naast het huis op dit perceel bijgebouwen mogen worden opgericht binnen een afstand van 4 meter van de zuidelijke grens van het perceel [locatie B]. Het is echter niet zo dat de mogelijkheid om bijgebouwen op te richten is beperkt tot dit gedeelte van het perceel, nu de "zone bijgebouwen" op het onderwerpelijke perceel een oppervlakte heeft van ongeveer 350 m2, waarvan ruim 200 m2 aan de achterzijde van het bouwvlak is gelegen. Hiermee is aan de achterzijde van de woning in voldoende ruimte voor de plaatsing van bijgebouwen voorzien. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de bijgebouwenregeling strijdig is met de erfdienstbaarheid en dat het plan om die reden in zoverre niet uitvoerbaar zou zijn.
De Afdeling overweegt voorts dat in deze procedure het bestemmingsplan ter beoordeling staat en niet een bouwplan ter uitvoering daarvan. Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat sprake is van een bouwplan dat zich niet verdraagt met de erfdienstbaarheid, kan dat derhalve hier niet aan de orde komen.
2.2.2. Ingevolge de erfdienstbaarheid dienen de gebouwen op het perceel te zijn enkele of voor niet meer dan twee gezinnen en niet als afzonderlijke onder- en bovenwoning ingerichte dubbele huizen met of zonder bijgebouwen.
Naar het oordeel van de Afdeling dwingt de op het perceel gelegde bestemming "Wonen" niet tot een bewoning die zich hiermee niet verdraagt. Ook in dit opzicht maakt de erfdienstbaarheid het plan derhalve niet onuitvoerbaar.
De wijze waarop het perceel feitelijk gebruikt zal gaan worden staat los van het plan zelf en staat in deze procedure niet ter beoordeling.
Overige beroepsgronden
2.3. [appellant] betoogt voorts dat het bouwvlak - anders dan de raad heeft doen voorkomen - wordt vergroot en dat het plan een verdubbeling van het volume van de huidige bebouwing mogelijk maakt. Volgens [appellant] tasten de daarmee geboden bouwmogelijkheden de structuur en het open karakter van de wijk aan en voldoet het bouwplan niet aan de eisen van welstand zoals geformuleerd in de Welstandsnota voor het gebiedstype "Parkachtig woongebied", waarvan het plangebied deel uitmaakt.
Nu er ook geen maatschappelijk draagvlak voor het plan bestaat, heeft de raad met deze herziening van het voorgaande bestemmingsplan uit 2007 ten onrechte het belang van één individu laten prevaleren boven het algemeen belang, aldus [appellant].
2.4. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bouwmogelijkheden, waarin het plan voorziet, de structuur en het open karakter van de wijk aantasten, nu de directe omgeving zich kenmerkt door een combinatie van vrijstaande woningen en twee-onder-één-kap-woningen en het plan niet in een wijziging daarvan voorziet. Niet gebleken is dat de omvang van de voorziene bebouwing sterk afwijkt van bebouwing in de omgeving. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met de structuur en het open karakter van de omgeving en kan de Afdeling voorbij gaan aan de stelling van [appellant] - wat daar ook van zij - dat het bouwvlak wordt vergroot en het bouwvolume wordt verdubbeld.
De Afdeling overweegt dat aan het betoog van [appellant], dat het bouwplan niet voldoet aan de welstandscriteria, eveneens voorbij moet worden gegaan, nu - zoals hiervoor is overwogen - het bouwplan in deze procedure niet ter beoordeling staat. De Afdeling neemt verder in aanmerking dat er, anders dan door [appellant], geen andere beroepen tegen het plan zijn ingesteld. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat een maatschappelijk draagvlak voor het plan ontbreekt. Evenmin is er grond voor het oordeel dat de raad de met het plan gediende belangen niet heeft kunnen stellen boven de daaruit voor anderen voortvloeiende bezwaren.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2010
59-602.