200908508/2/R3.
Datum uitspraak: 30 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de vereniging Milieuvereniging de Groene Koepel en de vereniging Natuur- en Milieuvereniging Markkant, beiden gevestigd te Breda (hierna: de milieuverenigingen),
3. [verzoeker sub 3] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
Bij besluit van 24 september 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2009, de milieuverenigingen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2009, en [verzoeker sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2009, beroep ingesteld. [verzoeker sub 3] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 31 december 2009.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2009, hebben de milieuverenigingen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 12 maart 2010, waar [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] en anderen, bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, werkzaam bij milieu-adviesbureau Het Groene Schild, de milieuverenigingen, vertegenwoordigd door J.G. van der Heijden en H.C. Gerringa en bijgestaan door mr. T.C. Leemans, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door A.J.J. Neele en P.E.T.M. Hurks, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de eigenaresse van het perceel [locatie],
[eigenaresse], in persoon, en [belanghebbende A], vertegenwoordigd door E. Zuiderent en M.E.C. Zuiderent en bijgestaan door mr. H.D. Cotterell, advocaat te Breda, en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door A.J.L. Peemen en bijgestaan door ing. J.A.L. van Engelen, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actualisering van de vorige bestemmingsplannen in het buitengebied.
2.3. De vraag of alle personen die samen met [verzoeker sub 3] beroep hebben ingesteld en een voorlopige voorziening hebben verzocht in dit geval als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen worden aangemerkt, behoeft in het kader van deze procedure geen beantwoording, aangezien ter zitting is komen vast te staan dat in ieder geval [verzoeker sub 3] als belanghebbende kan worden aangemerkt en naar het oordeel van de voorzitter in zoverre sprake zal zijn van een ontvankelijk beroep.
Het verzoek van [verzoeker sub 1]
2.4. [verzoeker sub 1] verzoekt om schorsing van het plan voor zover hierbij aan de gronden van [belanghebbende B] naast een bouwvlak tevens een horecabestemming is toegekend. Hij stelt dat hij door het horecagebruik overlast kan ondervinden van feesten en partijen die in [belanghebbende B] kunnen worden gehouden. Naast dat met het plan de bestaande illegale situatie op dit punt wordt gelegaliseerd, is het onder meer in strijd met provinciaal beleid, aldus [verzoeker sub 1].
2.4.1. [belanghebbende B] betreft een bestaand gebouw. Voor zover dit is gebouwd zonder bouwvergunning, heeft [belanghebbende B] toegezegd deze in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure niet te zullen aanvragen. Ook overigens zal [belanghebbende B] geen bouwvergunning aanvragen voordat, zo heeft zij ter zitting toegezegd, uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat zich in afwachting van de behandeling van het beroep door de Afdeling onomkeerbare gevolgen zullen voordoen. Derhalve is niet gebleken van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de behandeling van het beroep in zoverre een voorlopige voorziening wordt getroffen.
[verzoeker sub 1] heeft een recreatiewoning aan de overzijde van de weg op ongeveer 200 meter van [belanghebbende B], waar hij, naar ter zitting is komen vast te staan, niet permanent verblijft. Verder is onweersproken gesteld dat van de bewoners van andere omliggende woningen, gelegen op een kortere afstand tot [belanghebbende B], geen klachten zijn ontvangen met betrekking tot overlast door de horeca-activiteiten van [belanghebbende B].
Gelet op het voorgaande is de voorzitter er niet van overtuigd geraakt dat [verzoeker sub 1] een zodanige overlast van de horeca-activiteiten ondervindt dat zijn belang bij schorsing van het plan, mede bezien in het licht van het door hem ingediende verzoek om handhaving, zwaarder dient te wegen dan het belang van [belanghebbende B] bij inwerkingtreding van het plan. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de inwerkingtreding van het plan in zoverre niet leidt tot een onomkeerbare situatie hangende de behandeling van het beroep in de bodemprocedure.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek van [verzoeker sub 1] te worden afgewezen.
Het verzoek van [verzoeker sub 3] en anderen en de milieuverenigingen met betrekking tot [manege]
2.5. [verzoeker sub 3] en anderen en de milieuverenigingen verzoeken om schorsing van het plan, voor zover hierbij aan de gronden van [manege] een bouwvlak is toegekend dat de bouw van een rijhal mogelijk maakt. Zij voeren hiertoe onder meer aan dat de toegestane omvang hiervan dusdanig is dat dit strijdig is met provinciaal en gemeentelijk beleid alsmede met het ter plaatse geldende reconstructieplan. In dit kader stellen zij dat aan de gronden van [manege] ten onrechte de aanduiding "functieverruimingsgebied" is toegekend. Tot slot acht [verzoeker sub 3] de massieve bebouwing niet passend gezien de enorme uitstraling hiervan in het buitengebied en gezien de overlast, waaronder de vermindering van de lichtinval in zijn woning, die hij hiervan zal ondervinden.
2.5.1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat het college van burgemeester en wethouders van Breda een bouwvergunning heeft verleend voor het veranderen en vergroten van een rijhal op de gronden van [manege]. De voorzieningenrechter van de rechtbank Breda heeft dit besluit geschorst tot zes weken na de verzending van het besluit op het daartegen ingediende bezwaarschrift. Het besluit op bezwaar is nog niet genomen. Gelet hierop is in zoverre sprake van een spoedeisend belang.
Voorshands is de voorzitter er niet van overtuigd dat het bestreden besluit op dit punt in stand zal blijven in de bodemprocedure. In dit verband is van belang dat de voorzitter eraan twijfelt of de raad aan het in geding zijnde gebied, gelet op het bepaalde in de gemeentelijke "Beleidsnotitie Functieverruiming Buitengebied (februari 2007)", in redelijkheid de aanduiding "functieverruimingsgebied" heeft kunnen toekennen. Ook neemt de voorzitter hierbij in aanmerking dat de raad, hoewel het plan massieve bebouwing mogelijk maakt op korte afstand van de woning van [verzoeker sub 3], bij de vaststelling van dit planonderdeel niet is ingegaan op diens stelling dat deze massieve bebouwing niet passend is gezien de uitstraling hiervan in het buitengebied en gezien de overlast die hij hierdoor vreest te ondervinden.
In verband met het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan door inwerkingtreding van het plan, voor zover daarbij wordt voorzien in een bouwvlak voor een rijhal bij [manege], de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek van de milieuverenigingen voor het overige
2.6. De milieuverenigingen verzoeken om schorsing van het plan, voor zover dit de mogelijkheid biedt voor het uitbreiden van teeltondersteunende voorzieningen. De voorzitter vat hun verzoekschrift, zoals toegelicht ter zitting, aldus op dat zij bezwaar hebben tegen het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak. De milieuverenigingen voeren hiertoe aan dat de planregels onvoldoende waarborgen dat teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak niet mogelijk zijn. Dit achten zij in het licht van de bestaande natuur- en landschappelijke waarden onder meer in strijd met provinciaal en gemeentelijk beleid.
2.6.1. Ter zitting heeft de raad verklaard dat de
artikelen 3.2, onder a en f, 4.2, onder a en f, en 5.2, onder a en f, van de planregels aldus moeten worden uitgelegd dat de bouw van permanente teeltondersteunende voorzieningen op gronden met respectievelijk de bestemmingen "Agrarisch (A)", "Agrarisch met waarden - landschapswaarden (AW-L)" en "Agrarisch met waarden - natuur-, en landschapswaarden (AW-NL)" uitsluitend mogelijk is binnen het bouwvlak. De bouw van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak is bij recht slechts mogelijk op gronden met de bestemming "Agrarisch (A)", aldus de raad. De voorzitter sluit zich aan bij deze uitleg van de planregels en gaat er derhalve vanuit dat de bouw van permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak niet mogelijk is.
Wat betreft de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen overweegt de voorzitter dat deze naar hun aard kunnen worden verwijderd. Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt hieronder verstaan: voorzieningen die dienen ter ondersteuning van de diverse teelten in de grond en gedurende maximaal 6 maanden van het jaar noodzakelijk zijn en worden opgericht, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat zich in afwachting van de behandeling van het beroep door de Afdeling onomkeerbare gevolgen zullen voordoen. Derhalve is niet gebleken van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de behandeling van het beroep in zoverre een voorlopige voorziening wordt getroffen, zodat het verzoek op dit onderdeel wordt afgewezen.
2.7. Voorts verzoeken de milieuverenigingen om schorsing van het in het plan opgenomen bouwvlak voor het perceel [locatie]. De gronden die zijn gelegen binnen het bouwvlak zijn nu nog gedeeltelijk onbebouwd, maar vermoedelijk zullen deze spoedig worden bebouwd. De milieuverenigingen achten dit onwenselijk gezien de ligging en de omvang van het bouwvlak.
2.7.1. Ter zitting is onweersproken gesteld dat het bouwvlak voor het perceel [locatie] dezelfde afmetingen en bouwmogelijkheden heeft als in het vorige plan. Daarnaast is onweersproken gesteld dat voor de thans nog onbebouwde gronden binnen het bouwvlak reeds een onherroepelijke bouwvergunning is verleend.
Gelet op het voorgaande is met het verzoek in zoverre geen spoedeisend belang gemoeid, dat het treffen van de verzochte voorlopige voorziening in zoverre rechtvaardigt. De voorzitter overweegt hiertoe dat schorsing van voornoemd planonderdeel niet tot gevolg heeft dat het bouwvlak niet kan worden bebouwd. Het verzoek wordt op dit onderdeel afgewezen.
2.8. De raad dient ten aanzien van de milieuverenigingen en [verzoeker sub 3] en anderen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [verzoeker sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Breda van 24 september 2009, voor zover hierbij aan [belanghebbende A] een bouwvlak is toegekend dat de bouw van een rijhal mogelijk maakt;
II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] in het geheel, en van de vereniging Milieuvereniging de Groene Koepel en de vereniging Natuur- en Milieuvereniging Markkant voor het overige, af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Breda tot vergoeding van in verband met de behandeling van de verzoeken opgekomen proceskosten ten aanzien van:
a. [verzoeker sub 3] en anderen tot een bedrag van € 927,29 (zegge: negenhonderdzevenentwintig euro en negenentwintig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
b. de vereniging Milieuvereniging de Groene Koepel en de vereniging Natuur- en Milieuvereniging Markkant tot een bedrag van € 900,05 (zegge: negenhonderd euro en vijf cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Breda aan [verzoeker sub 3] en anderen en de vereniging Milieuvereniging de Groene Koepel en de vereniging Natuur- en Milieuvereniging Markkant het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoeker sub 3] en anderen en € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de vereniging Milieuvereniging de Groene Koepel en de vereniging Natuur- en Milieuvereniging Markkant vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Breunese-van Goor
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2010