ECLI:NL:RVS:2010:BL9947

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001921/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
  • A.B.M. Hent
  • W.M.P. van Gemert
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zicht op uitzetting naar Nepal en beginsel van hoor en wederhoor

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De vreemdeling, die in vreemdelingenbewaring was gesteld, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 februari 2010, waarin zijn beroep tegen het voortduren van de bewaring ongegrond was verklaard. De rechtbank had in haar uitspraak overwogen dat de staatssecretaris tijdens de behandeling van een ander beroep had aangegeven dat er zicht op uitzetting naar Nepal bestond. Dit was gebaseerd op informatie die niet in de procedure van de vreemdeling zelf aan de orde was geweest. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank haar oordeel over het zicht op uitzetting niet had mogen baseren op deze informatie zonder de vreemdeling de gelegenheid te geven zich hierover uit te laten. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van de rechtbank in strijd was met het beginsel van hoor en wederhoor, wat een fundamenteel rechtsbeginsel is. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 437,00, met de bepaling dat de rechtbank beslist over de vergoeding van deze kosten.

Uitspraak

201001921/1/V3.
Datum uitspraak: 23 maart 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, (hierna: de rechtbank) van 16 februari 2010 in zaak nr. 10/4520 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris).
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2009 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het voortduren van de bewaring ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 februari 2010, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, staat in afwijking van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 5 van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, staat, in afwijking van artikel 84, aanhef en onder a, tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, derde lid, hoger beroep open bij de Afdeling.
2.2. Het door de vreemdeling ingestelde beroep is een beroep in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, gericht tegen het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het in hoofdstuk 5 opgenomen artikel 59. De uitspraak van de rechtbank van 16 februari 2010 is gedaan op dit beroep en is derhalve een uitspraak, als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat, anders dan bij een uitspraak als vermeld in artikel 95, eerste lid, van deze wet geen hoger beroep open bij de Afdeling.
2.3. De vreemdeling betoogt dat de Afdeling niettemin van het hoger beroep kennis kan nemen, omdat de rechtbank haar oordeel over het zicht op uitzetting naar Nepal heeft gebaseerd op informatie die de staatssecretaris op 12 januari 2010 tijdens de behandeling ter zitting van het beroep van een andere Nepalese vreemdeling heeft verschaft, zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen zich over deze informatie uit te laten. Derhalve heeft de rechtbank uitspraak gedaan in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, aldus de vreemdeling.
2.3.1. Voor kennisneming van een appel in weerwil van het bepaalde bij artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan grond bestaan, indien sprake is van een ernstige schending van de eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is.
2.3.2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, overwogen dat de staatssecretaris ter gelegenheid van de behandeling van het beroep van een andere Nepalese vreemdeling in zaak nr. 09/47793 ter zitting op 12 januari 2010 heeft aangevoerd dat zicht op uitzetting naar Nepal bestaat. Daarbij is door de staatssecretaris verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2009 in zaak nr. 200901668/1/V3 (www.raadvanstate.nl). Voorts is in dit kader aangevoerd dat medio augustus een nieuwe Nepalese consul is aangetreden en dat de diplomatieke betrekkingen zijn geïntensiveerd. De Nepalese consul heeft daarbij aangegeven geen bezwaar te hebben tegen gedwongen uitzettingen van vreemdelingen, indien de identiteit en nationaliteit zijn bevestigd. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het haar bekend is dat in de bewaringsprocedure van een andere Nepalese vreemdeling, na een laissez passeronderzoek door de Nepalese autoriteiten, voor de betreffende vreemdeling een vlucht is geboekt naar Nepal.
In het licht van deze informatie, is de rechtbank in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat vooralsnog voldoende zicht op uitzetting naar Nepal bestaat.
2.3.3. De rechtbank heeft, door aldus te overwegen, haar oordeel over het zicht op uitzetting overwegend gebaseerd op informatie die door de staatssecretaris in andere procedures is verstrekt en die in het beroep bij de rechtbank in deze procedure niet aan de orde is geweest. De rechtbank mocht deze informatie niet aan haar uitspraak ten grondslag leggen zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten.
Onder deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat de uitspraak is gedaan in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is geweest. Op grond daarvan ziet de Afdeling aanleiding van het hoger beroep kennis te nemen, hoewel de Vw 2000 daartoe geen grondslag biedt.
2.4. Uit het vorenoverwogene vloeit tevens voort dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 16 februari 2010 in zaak nr. 10/4520;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Gemert
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2010
243-562.
Verzonden: 23 maart 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser