ECLI:NL:RVS:2010:BL9642

Raad van State

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906528/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin een boete van € 24.000,00 werd opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister had op 3 april 2008 een boete opgelegd aan [appellante] na een controle door de Arbeidsinspectie, waarbij drie vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning in een pand aan de [locatie] in [plaats] arbeid verrichtten. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 21 januari 2010 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door haar directeur en een advocaat, en de minister door een ambtenaar van het ministerie.

De Raad van State overwoog dat de Wav van toepassing was zoals deze luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat [appellante] als werkgever kan worden aangemerkt, omdat zij feitelijk arbeid heeft laten verrichten door vreemdelingen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verklaringen van de vreemdelingen en de huiseigenaar, die ook beboet was, consistent waren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die nopen tot afwijking van de op ambtseed opgemaakte rapporten.

Het betoog van [appellante] dat sprake was van dubbele bestraffing werd verworpen, omdat de boete aan de huiseigenaar inmiddels was vervallen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200906528/1/V6.
Datum uitspraak: 31 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats] (Polen),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 juli 2009 in zaak nr. 09/975 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2008 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [appellante] een boete opgelegd van € 24.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 23 december 2008 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 september 2009.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak samen met zaak nr. 200906765/1/V6 ter zitting gevoegd behandeld op 21 januari 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [directeur] en door mr. J.P.C. ten Wolde, advocaat te Haarlem, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Huisman, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18 wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2008 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav op € 8.000,00 gesteld per persoon per beboetbaar feit.
2.2. Het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (hierna: de inspecteurs) op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 21 augustus 2007, zoals aangevuld bij rapport van 31 januari 2008, (hierna: het boeterapport) houdt in dat bij een controle op 25 april 2007 drie vreemdelingen van Poolse nationaliteit (hierna: de vreemdelingen) in een pand aan de [locatie] in [plaats] (hierna: het pand), in eigendom toebehorend aan [huiseigenaar], tevens enig aandeelhouder en directeur van [appellante], zijn aangetroffen, terwijl zij arbeid verrichtten bestaande uit het zetten van tegels en verbouwingswerkzaamheden, zonder dat daarvoor tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven. Het boeterapport houdt verder in dat [appellante] de vreemdelingen deze arbeid heeft laten verrichten.
2.3. De minister heeft op basis van het boeterapport ook [huiseigenaar] een boete opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. opgelegde boete. De gevoegd behandelde zaak met nr.
200906765/1/V6betreft het door [huiseigenaar] ingestelde hoger beroep met betrekking tot die boete.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank haar ten onrechte heeft aangemerkt als werkgever in de zin van de Wav. Hiertoe voert zij aan dat uit de verklaringen van de vreemdelingen blijkt dat zij het pand als huurders wilden gaan bewonen en dat zij hun toekomstige woning aan het opknappen waren. Volgens [appellante] was zij op geen enkele manier betrokken bij de in het pand uitgevoerde werkzaamheden. Zij wijst erop dat andere bedrijven de CV-installatie, de elektrische installatie en de kozijnen in orde hebben gemaakt en dat de door de vreemdelingen uitgevoerde werkzaamheden niet behoren tot de normale bedrijfsactiviteiten van [appellante]. Anders dan [huiseigenaar] ten overstaan van de inspecteurs heeft verklaard, is het pand niet aan [appellante] verhuurd. Volgens [appellante] heeft [huiseigenaar] vanwege ernstige gezondheidsproblemen tijdens het verhoor door de inspecteurs niet adequaat gereageerd.
2.4.1. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) blijkt dat diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever is en dat deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk is voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 5, blz. 2).
2.4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 oktober 2008 in zaak nr.
200802975/1), dient in beginsel van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport alsmede van ten overstaan van een opsporingsambtenaar afgelegde en ondertekende verklaringen te worden uitgegaan. Dit is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt.
2.4.3. De rechtbank heeft aan haar oordeel dat [appellante] moet worden aangemerkt als werkgever in de zin van de Wav, ten grondslag gelegd dat [huiseigenaar], blijkens het bij het boeterapport gevoegde verslag van zijn verhoor, heeft verklaard dat hij aan [appellante] opdracht heeft gegeven om de werkzaamheden te verrichten en dat hij het pand per 1 april 2007 heeft verhuurd aan [appellante]. Uit deze verklaring blijkt niet dat de vreemdelingen de woning als toekomstige huurders aan het opknappen waren. Van bijzondere omstandigheden die ertoe nopen dat niet van deze verklaring kan worden uitgegaan, is niet gebleken. De gezondheidsproblemen van [huiseigenaar] vormen geen bijzondere omstandigheid in hierbedoelde zin, omdat [huiseigenaar] als eigenaar en directeur van [appellante] bevoegd is namens haar te verklaren en bij het afleggen van zijn verklaring op 9 mei 2007 geen voorbehoud heeft gemaakt. Verder is zijn verklaring gedetailleerd en consistent. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verklaringen van de vreemdelingen die van [huiseigenaar] op cruciale punten ondersteunen, dat het niet ongebruikelijk is dat verschillende bedrijven worden ingeschakeld voor een renovatie, dat niet is gebleken van een huurcontract waaruit blijkt dat de vreemdelingen de woning hebben gehuurd en dat niet is gebleken dat de vreemdelingen ontslag hebben genomen bij [appellante].
2.4.4. Hetgeen [appellante] in 2.4 betoogt, is een letterlijke herhaling van haar betoog in eerste aanleg. De rechtbank heeft dit betoog terecht en op goede gronden verworpen. Het hoger beroep werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.
2.5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, nu [huiseigenaar] zowel privé als zakelijk is beboet voor dezelfde feiten, sprake is van een dubbele bestraffing en daarom één van de boetes achterwege had dienen te blijven.
2.5.1. Met de uitspraak van heden in zaak nr.
200906765/1/V6is de aan [huiseigenaar] opgelegde boete vervallen. Nu hiermee de feitelijke grondslag aan het in 2.5 weergegeven betoog is komen te ontvallen, kan dit betoog niet leiden tot gegrondbevinding van het hoger beroep.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Den Dulk
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010
565.