200906121/1/R3.
Datum uitspraak: 31 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], allen wonend te Apeldoorn,
2. [appellant sub 2], wonend te Apeldoorn,
de raad van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.
Bij besluit van 4 juni 2009 heeft de raad van de gemeente Apeldoorn het bestemmingsplan "Stadhoudersmolenweg 23" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2010, waar [appellanten sub 1], bij monde van [gemachtigden], [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door H.P. van Berkel en O. Cevaal-Douma, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een uitbreiding van het bedrijventerrein Stadhoudersmolenweg van 25 meter uit de westelijke grens van het perceel Stadhoudersmolenweg 23 en aansluitend een 10 meter brede groenstrook. De uitbreiding van het bedrijventerrein zal door het aan de Stadhoudersmolenweg 23 gevestigde bedrijf worden gebruikt voor het maken van extra erfverharding ten westen van de uitgebreide loods om de loods ook vanaf de westzijde toegankelijk te maken. Voorts zal op de plaats waar het plangebied grenst aan de Hogekampweg een extra in- en uitrit worden aangelegd met handhaving van de reeds bestaande in- en uitrit aan die weg.
2.2. [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] stellen dat het plan zal leiden tot een toename van geluidhinder die hun woonsituatie ondraaglijk maakt. Zij vrezen een toename van geluidhinder ten gevolge van aan- en afrijdende vrachtwagens die gebruik gaan maken van de toekomstige in- en uitrit die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. De raad heeft volgens [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] in dit opzicht onvoldoende rekening gehouden met hun belangen.
2.2.1. Zowel in het verweerschrift als ter zitting heeft de raad erkend dat hij er bij de voorbereiding van het bestreden besluit ten onrechte vanuit is gegaan dat de gronden van het plangebied deel uitmaken van een gezoneerd industrieterrein, zodat hij wat de beoordeling van geluidhinder betreft ten onrechte heeft getoetst aan het regime van de Wet geluidhinder. De raad heeft in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
2.2.2. Bij het verweerschrift heeft de raad een aanvullend akoestisch rapport van 1 februari 2010 gevoegd, waaruit, voor zover hier van belang, volgens de raad blijkt dat het geluid afkomstig van het verkeer van en naar de nog aan te leggen in- en uitrit aan de Hogekampweg op de gevels van de woningen van onder meer [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] niet zal leiden tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) (etmaalwaarde) uit de circulaire van de minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 februari 1996, kenmerk MBG 96006131, inzake "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer". [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] hebben de uitkomsten van het aanvullend akoestisch onderzoek bestreden. Volgens hen geeft het onderzoek geen getrouw beeld van de werkelijke verkeerssituatie op onder meer de Hogekampweg.
2.2.3. Volgens het aanvullend akoestisch rapport is de geluidbelasting ter plaatse van de woningen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] bepaald op basis van de uitgangspunten van een in november 2007 uitgevoerd akoestisch onderzoek. Bij dat onderzoek uit 2007 is evenwel niet uitgegaan van een in- en uitrit op de plaats waar het plangebied grenst aan de Hogekampweg, maar van de bestaande in- en uitrit op een plaats aan de Hogekampweg die verder van de woningen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] is gelegen. Nu de nog aan te leggen in- en uitrit waarin het plan voorziet op een korte afstand van de woning van [appellant sub 2] aan de Hogekampweg zal zijn gelegen, is niet uit te sluiten dat het geluid van het (vracht)verkeer van en naar de inrichting dat van deze nieuwe in-/uitrit gebruik gaat maken, waaronder het verkeer komend van en vertrekkend naar de Stadhoudersmolenweg, zal bijdragen aan de geluidsbelasting op in ieder geval de gevel van de woning van [appellant sub 2]. Anders dan waarvan in het aanvullend akoestisch rapport is uitgegaan, kan voorts niet zondermeer worden aangenomen dat het (vracht)verkeer van en naar de inrichting in de nieuwe situatie akoestisch niet herkenbaar is ten opzichte van het overige verkeer dat zich op de Hogekampweg in beide richtingen bevindt. Daarvoor moet inzichtelijk zijn of dat verkeer ter plaatse van de woningen is opgenomen in het heersende verkeersbeeld, waarvan sprake is, indien dit verkeer zich door zijn snelheid en rij - en stopgedrag nog niet dan wel niet meer zal onderscheiden van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg kan bevinden.
Gezien het vorenstaande kan uit het aanvullend akoestisch rapport van 1 februari 2010 niet worden afgeleid wat de in- en uitrit ter plaatse van het plangebied zal betekenen voor de geluidbelasting op de woningen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] en of het plan in zoverre uit een oogpunt van geluidbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling ziet in dit rapport dan ook geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn van 4 juni 2009, kenmerk nr. 38-2009;
III. gelast dat de raad van de gemeente Apeldoorn aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 1] en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt, met dien verstande dat ten aanzien van [appellanten sub 1] betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010