ECLI:NL:RVS:2010:BL9616

Raad van State

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905104/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling bestemmingsplan en bouwvergunning voor seniorenwoningen in Capelle aan den IJssel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 2 juni 2009 een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel heeft vernietigd. Het college had op 29 juli 2008 vrijstelling van het bestemmingsplan en een bouwvergunning verleend voor de oprichting van 136 seniorenwoningen en 2600 m² zorg- en serviceruimten nabij het treinstation Capelle Schollevaar. De appellant, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, stelde dat het college ten onrechte vrijstelling had verleend, omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en er geen goede ruimtelijke onderbouwing was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak op 23 februari 2010 behandeld. De appellant voerde aan dat de voorzieningenrechter had miskend dat het aantal woningen het toegestane maximum overschreed en dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldeed aan de eisen. De Raad van State oordeelde dat het college voldoende had aangetoond dat het aantal woningen binnen de grenzen van het bestemmingsplan bleef en dat de ruimtelijke onderbouwing aan de vereisten voldeed. Ook de bezwaren van de appellant over de luchtkwaliteit en de parkeerdruk werden door de Raad van State verworpen. De Raad concludeerde dat het college terecht de vrijstelling en bouwvergunning had verleend en bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt dat de belangen van de realisatie van het bouwplan zwaarder wegen dan de bezwaren van de appellant. De Raad oordeelde dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn en dat de luchtkwaliteit niet in gevaar komt door het bouwplan. De zaak illustreert de afweging tussen ruimtelijke ordening en de belangen van omwonenden in het kader van de ontwikkeling van nieuwe woonvoorzieningen.

Uitspraak

200905104/1/H1.
Datum uitspraak: 31 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2009 in de zaken nrs. 09/1262 en 09/774 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (hierna: het college) aan Ballast Nedam Bouw vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 136 seniorenwoningen en 2600 m² zorg- en serviceruimten als uitbreiding van het wooncomplex Moordrechtflat op een perceel aan de Vincent van Goghrade, Willem Marisrade en Johan Jongkindrade te Capelle aan den IJssel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juni 2009, verzonden op de volgende dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 augustus 2009.
Bij besluit van 9 juni 2009 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Daartegen heeft [appellant] bij brief van 21 juli 2009, bij de rechtbank ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De rechtbank heeft de brief ter behandeling doorgezonden naar de Raad van State.
Het college heeft een verweerschrift in het hoger beroep en het beroep ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Ballast Nedam Bouw een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.C.G. Stut, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. P.L. van den Herik en drs. M.E. Smits, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Ballast Nedam Bouw, vertegenwoordigd door mr. drs. B.F.J. Bollen, advocaat te Tilburg en ing. A.M.M. Nelen, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan is voorzien nabij het treinstation Capelle Schollevaar en betreft twee torens van ieder 10 bouwlagen. In de ene toren zijn 72 huurwoningen, circa 800 m² bedrijfsruimte voor zorgfuncties en bijeenkomstfuncties, 32 inpandige parkeerplaatsen en 400 m² fietsenstalling en bergruimte voorzien, in de andere 64 huurwoningen, 1815 m² bedrijfsruimte ten behoeve van zorgfuncties en aanverwante zorg, 32 inpandige parkeerplaatsen en 400 m² fietsenberging en bergruimte.
2.2. Het bouwplan is voorzien op gronden waarop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Schollevaar" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Wijkvoorziening I" rust. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften moeten burgemeester en wethouders het bestemmingsplan uitwerken wat betreft de gronden, onder meer met die bestemming.
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat geen uitwerking heeft plaats gevonden. Het college heeft om verwezenlijking ervan niettemin mogelijk te maken krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling daarvan verleend.
Ingevolge die bepaling, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt ingevolge die bepaling bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders, aldus die bepaling.
2.3. [appellant] betoogt allereerst dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat na realisering van het bouwplan het ingevolge artikel 5, tweede lid, onder a en 1e, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Schollevaar herziening II" toegestane aantal woningen van ten hoogste 700 wordt overschreden en van dat maximum geen vrijstelling is verleend.
2.3.1. Dat betoog faalt. Het college heeft aan de hand van de bij het bestemmingsplan behorende plankaart, tezamen met bij de gemeente, aan de WOZ-gegevens gekoppelde, bekende adressen, toegelicht dat, na aftrek van de adressen die geen woningen betreffen, zoals winkels en kantoren, het aantal op gronden met de bestemming "Wijkvoorziening I,II en III" te realiseren woningen niet meer dan 700 bedraagt. [appellant] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de ruimtelijke onderbouwing "Planontwikkeling Schollevaar" van 29 juli 2008 het vrijstellingsbesluit niet kan dragen. Volgens hem is het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan in strijd met het op provinciaal niveau gevoerde beleid. Hij wijst in dit verband op paragraaf 3.3.2 van het "Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020" (hierna: het ruimtelijk plan).
2.4.1. In het ruimtelijk plan is uiteengezet dat moet worden gebouwd in hoge concentraties. Uit paragraaf 3.3.2 valt af te leiden dat verdichting vooral zal optreden rond halteplaatsen van het openbaar vervoer. Weliswaar is in die paragraaf ook vermeld dat de stedenbouwkundige structuur bij station Capelle Schollevaar zich niet voor verdichting leent, maar het college heeft ter zitting bij de voorzieningenrechter nader uiteengezet dat de verdichtingseis niet geldt voor het gebied, waarin het bouwplan is voorzien om de sloop van ter plaatse bestaande laagbouwwoningen te voorkomen. Nu het bouwplan gerealiseerd kan worden, zonder dat daarvoor laagbouwwoningen gesloopt hoeven worden en daarmee alsnog kan worden voldaan aan de verdichtingseis, is er volgens het college geen strijd met het op provinciaal niveau gevoerde beleid.
2.4.2. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat het college het bouwplan onder deze op zichzelf niet bestreden omstandigheid terecht niet in strijd met het ruimtelijk plan heeft geacht. Daarbij is van belang dat het volgens de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de drie hoofddoelstellingen van het ruimtelijk plan, te weten verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving, versterking en diversificatie van het ruimtelijk-economisch ontwikkelingsperspectief en bevordering van de sociaal-culturele diversiteit, voor zover deze het gevolg is van de individuele keuzes en leefstijlen van de inwoners en niet leidt tot verschijnselen als segregatie en stigmatisering. Dat dat zo is, is in beroep niet, althans niet gemotiveerd, bestreden.
2.4.3. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ten aanzien van de in het bestemmingsplan gestelde groennormen, leidt evenmin tot de conclusie dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat aan het vrijstellingsbesluit geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd. De voorzieningenrechter heeft daartoe met juistheid in aanmerking genomen dat het bouwplan niet ten koste gaat van gronden die volgens het bestemmingsplan als groen zijn aan te merken, maar van gronden met de bestemming "Wijkvoorziening I" en het bouwplan op zichzelf daarmee niet in strijd is.
2.4.4. Voorts heeft de voorzieningenrechter volgens [appellant] miskend dat niet zeker is dat het bouwplan geen nadelige invloed heeft op de luchtkwaliteit. Het rapport van het onderzoek naar de gevolgen van het bouwplan op de luchtkwaliteit van Caubergh-Huygen raadgevende ingenieurs B.V. van 13 december 2007 (hierna: het luchtkwaliteitsrapport) is volgens hem ondeugdelijk, omdat vermelding van de verkeersgegevens die zijn gebruikt, alsmede toelichting op en onderbouwing van de totstandkoming en kwaliteit van die gegevens ten onrechte ontbreekt.
2.4.4.1. Volgens het luchtkwaliteitsrapport vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor de verlening van vrijstelling voor het bouwplan. De voorzieningenrechter heeft in hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het aan het luchtkwaliteitsrapport ten grondslag liggende onderzoek zodanige gebreken of leemten vertoont, dat het college zich daarop bij het nemen van het in bezwaar gehandhaafde besluit niet heeft mogen baseren. Weliswaar is in dat rapport de totstandkoming van de er aan ten grondslag liggende verkeersgegevens niet uiteengezet, doch het college heeft nader toegelicht dat is uitgegaan van een verkeerstelling uit 2005, jaarlijks geëxtrapoleerd met één procent autonome groei van het verkeer en gebruikelijk is om dat te doen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit uitgangspunt in dit geval onjuist is. Evenzeer terecht heeft de voorzieningenrechter door hem niet aannemelijk gemaakt geacht dat de verkeersbewegingen ten gevolge van de uitbreiding van het Hoofdweggebied en de Rotterdamse wijken Zevenkamp en Nesselande op de luchtkwaliteit in verband met het bouwplan van invloed zijn. De voorzieningenrechter heeft in het in beroep aangevoerde terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat voor de berekening van de verkeersintensiteiten op de Burgemeester Schalijlaan, één van de ontsluitingswegen van het bouwplan, niet de verkeersintensiteiten van de Burgemeester van Beresteijnlaan gebruikt mochten worden.
2.4.5. De conclusie is dat het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de voorzieningenrechter, door hem niet te volgen in zijn betoog dat het college bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen, heeft miskend dat realisering van het bouwplan tot een onaanvaardbare aantasting van het leefklimaat in de omgeving zal leiden. Voorts heeft de voorzieningenrechter volgens hem miskend dat ten behoeve van het bouwplan voetpaden aan de openbaarheid worden onttrokken, zonder dat daarbij de daarvoor voorgeschreven procedure is gevolgd.
2.5.1. Dat door realisering van het bouwplan, als gesteld, het aantal
65-plussers in de wijk zal verdubbelen, heeft de voorzieningenrechter terecht niet geleid tot de conclusie dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het leefklimaat ter plaatse niet zal verslechteren. De voorzieningenrechter heeft in het in beroep aangevoerde terecht evenmin grond gezien voor het oordeel dat het leefklimaat zal verslechteren, doordat het bouwplan ten koste gaat van buurtgroen en speelgelegenheden voor kinderen. Uit het besluit van 27 januari 2009 valt af te leiden dat de speelplaats en het trapveld bij de Pieter Mondriaanrade blijven en de grasvelden waarop de bebouwing wordt gerealiseerd thans niet als speelplaats zijn ingericht. Voorts heeft het college onweersproken gesteld dat geen onttrekking van voetpaden aan het openbaar verkeer heeft plaatsgevonden, maar slechts verlegging daarvan. De voorzieningenrechter heeft in dit verband terecht overwogen dat de gestelde omstandigheid dat niet aan de in de Wegenwet voor onttrekking gestelde eisen is voldaan, niet meebrengt dat de vrijstelling niet verleend mocht worden.
Gelet op het voorgaande, heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het college meer waarde heeft mogen hechten aan het belang bij realisering van het bouwplan, dan aan de door [appellant] gestelde belangen en in die gestelde belangen geen aanleiding heeft hoeven zien om de vrijstelling te weigeren.
Ook dit betoog faalt.
2.6. [appellant] betoogt tot slot dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college de bouwvergunning ten onrechte niet wegens strijd met artikel 2.5.30 van de Bouwverordening van de gemeente Capelle aan den IJssel (hierna: de Bouwverordening) heeft geweigerd. Hiertoe voert hij aan dat het onderzoek naar de parkeerdruk niet betrouwbaar is, omdat de metingen naar de parkeerdruk niet op representatieve tijdstippen zijn uitgevoerd en evenmin een representatief onderzoeksgebied naar beschikbare parkeerruimte in de omgeving van het bouwplan in aanmerking is genomen. Volgens hem is de voorzieningenrechter ten onrechte aan deze punten voorbij gegaan.
2.6.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening moet, indien de omvang of bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. De ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid, aldus die bepaling.
2.6.2. Bij de inschatting van de toename van de parkeerbehoefte ten gevolge van de realisering van het bouwplan is aangesloten bij de Nota parkeerbehoefte van de gemeente Capelle aan den IJssel (hierna: de nota). Op basis van de in de nota vermelde aantallen is de parkeerbehoefte ten behoeve van het bouwplan geschat op 144 parkeerplaatsen. In de garages van de te realiseren woontorens zijn 64 parkeerplaatsen voorzien. De resterende 80 parkeerplaatsen worden volgens het college in het openbare gebied gerealiseerd. Tussen het station en de nieuwbouw worden 76 nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Verder worden twee nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd aan de Willem Marisrade en één aan de Johan Jongkindrade. Derhalve is er een geschat tekort van één parkeerplaats. Volgens de nota dient in het geval van een tekort aan parkeerplaatsen aanvullend onderzoek plaats te vinden naar de overcapaciteit van parkeerplaatsen in de directe omgeving van het plangebied.
Daarom is het adviesbureau SOAB verzocht onderzoek te doen naar de parkeercapaciteit en de parkeerdruk in de wijk. In het rapport parkeeronderzoek plan Moordrechtflat van 12 april 2007 heeft het adviesbureau geconcludeerd dat nergens in het totale onderzoeksgebied overbezetting is. Weliswaar is de voorzieningenrechter ten onrechte niet ingegaan op hetgeen [appellant] in beroep met betrekking tot dit onderzoek heeft aangevoerd, hij is echter terecht tot de conclusie gekomen dat het college, door verwijzing naar het rapport van het onderzoek van SOAB, voldoende heeft gemotiveerd dat in de directe omgeving van het bouwplan voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om aan de resterende parkeervraag van één plaats te voldoen. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat er onvoldoende grond bestaat voor het oordeel dat de uitgevoerde parkeerdrukmeting vanwege de gekozen dagen en tijdstippen geen representatief beeld geeft van de parkeerdruk in het onderzoeksgebied. Het betoog van [appellant] dat ten onrechte op goede vrijdag is gemeten mist feitelijke grondslag, nu de meting in de nacht van woensdag 4 april op donderdag 5 april heeft plaatsgevonden. Ten slotte valt niet in te zien dat de loopafstanden tussen het bouwplan en de parkeerplaatsen, die behoren tot de in aanmerking genomen restcapaciteit, te groot zijn.
Ook dit betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Het college heeft op 9 juni 2009 ter uitvoering van die uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar genomen. Het door
[appellant] ingestelde beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit, nu het niet volledig aan zijn bezwaren tegemoet komt.
2.9. De voorzieningenrechter heeft het besluit van 27 januari 2009 vernietigd, omdat het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO geen vrijstelling kon verlenen vanwege het ontbreken van een geldig voorbereidingsbesluit.
Op 28 mei 2009 is een nieuw voorbereidingsbesluit genomen en dit is op 4 juni 2009 in werking getreden. Ten tijde van het besluit van 9 juni 2009 was het bevoegdheidsgebrek aldus geheeld.
2.10. Bij dat besluit heeft het college de verleende vrijstelling en bouwvergunning in stand gelaten. Op grond van hetgeen hiervoor in dat verband is overwogen, dient het beroep tegen het besluit van 9 juni 2009 ongegrond te worden verklaard.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel van 9 juni 2009, kenmerk M43/93148, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010
374-552.