200903893/1/R3.
Datum uitspraak: 31 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. De vereniging "Dorpsbelang Hantumhuizen", gevestigd te Hantumhuizen, gemeente Dongeradeel,
de raad van de gemeente Dongeradeel,
verweerder.
Bij besluit van 26 maart 2009 heeft de raad van de gemeente Dongeradeel (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Doarpen" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2009, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2009, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2009, en de vereniging "Dorpsbelang Hantumhuizen" (hierna: het Dorpsbelang) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2010, waar [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. J.J. Nicolaas, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. O.H. Minjon, advocaat te Opmeer, het Dorpsbelang, vertegenwoordigd door S. Overdijk en D. Prins, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Smit en mr. D. Kroes, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan bevat de juridisch-planologische regeling voor 18 dorpen in de gemeente Dongeradeel en is hoofdzakelijk gericht op het opnieuw vastleggen van die regeling voor de bestaande bebouwing en het bestaande gebruik.
2.2. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen artikel 27, lid 27.2.2., aanhef en onder c, van de planregels. Hij betoogt dat de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van 75m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en de maximaal toegestane oppervlakte van 50m² aan bijgebouwen en overkappingen gezamenlijk te beperkend zijn, aangezien zijn perceel en de percelen in zijn omgeving een ruime oppervlakte hebben zodat een grotere toegestane maximale oppervlakte dient te worden opgenomen.
2.2.1. Ingevolge artikel 27, lid 27.2.2., aanhef en onder c, van de planregels geldt voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dat de gezamenlijke oppervlakte hiervan per hoofdgebouw ten hoogste 75m² mag bedragen met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50m² mag bedragen.
Ingevolge artikel 27, lid 27.4.1., aanhef en onder f, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college van B&W) ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 27, lid 27.2.2. onder c, en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt vergroot.
2.2.2. De raad heeft in artikel 27, lid 27.2.2., aanhef en onder c, van de planregels geen onderscheid gemaakt naar grootte van de percelen maar gekozen voor een gelijke oppervlakte voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor een perceel ongeacht de oppervlakte daarvan, omdat deze bebouwing in verhouding tot het hoofdgebouw niet prominent aanwezig dient te zijn op een perceel. Een verhoging van het aantal vierkante meters voor grotere percelen kan volgens de raad tot verrommeling binnen het erf zorgen, omdat er op een groter perceel meer ruimte is voor die bebouwing. Het in de planregel toegestane maximum van 75m2, dat een verruiming is ten opzichte van het voorheen toegestane maximum, acht de raad, mede in aanmerking genomen de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen, voldoende. Voor uitzonderingssituaties heeft de raad in artikel 27, lid 27.4.2., van de planregels een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
2.2.3. De keuze van de raad voor de toegestane maxima aan vierkante meters is niet onredelijk te achten. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad voor zijn perceel een uitzondering had moeten maken. Daarbij is in aanmerking genomen dat [appellant sub 1] gebruik kan maken van de in artikel 27, lid 27.4.2., van de planregels opgenomen ontheffingsmogelijkheid.
2.2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 27, lid 27.2.2., aanhef en onder c, van de planregels strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
2.3. Het beroep van [appellant sub 2] richt zich tegen de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 1] te [plaats].
Hij betoogt dat hij op dat perceel een veehouderij exploiteert, zodat daaraan ten onrechte de bestemming "Wonen" en niet de bestemming "Agrarisch bedrijf" is toegekend.
2.3.1. Vast staat dat de veehouderij van [appellant sub 2] binnen de bebouwde kom ligt en dat om die reden op dit bedrijf het Besluit landbouw milieubeheer niet van toepassing is, zodat voor het in werking hebben van dit bedrijf ingevolge artikel 8.1, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer een milieuvergunning is vereist.
Ingevolge artikel 1 en artikel 4, eerste lid en onder a, van de Wet geurhinder en veehouderij moet de afstand tussen een woning binnen de bebouwde kom en een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld tenminste 100 meter zijn.
Ingevolge bijlage 1, onder M 1, van de Regeling geurhinder en veehouderij is voor landbouwhuisdieren die in veehouderijen worden gehouden geen geuremissiefactor vastgesteld.
2.3.2. Op het perceel [locatie 1] bevindt zich een woning en bebouwing in de vorm van een stal, die aan de woning is gebouwd en waarin een deel van het veehouderijbedrijf van [appellant sub 2] is gevestigd. De afstand tussen deze stal en de dichtstbijzijnde woning van derden bedraagt ongeveer 20 meter. Vast staat dat voor het houden van vee op dit perceel geen milieuvergunning is verleend.
Gezien de afstand van ongeveer 20 meter tussen de stal en de dichtstbijzijnde woning van derden, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat gelet op de ter zake geldende voorschriften voor het veehouderijbedrijf op het perceel [locatie 1] geen milieuvergunning kan worden verleend. Tegen de agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel kan derhalve handhavend worden opgetreden, nu de inrichting op het perceel zonder de benodigde milieuvergunning in werking is. De raad heeft daaraan de conclusie kunnen verbinden dat de agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel binnen de planperiode kunnen worden beëindigd, zodat de bestemming "Agrarisch" niet is aangewezen.
Voorts staat weliswaar vast dat het perceel [locatie 1] in het voorheen geldende plan de bestemmingen "Agrarische doeleinden,
kategorie Dr" en "Agrarische doeleinden, kategorie C" had en dat die bestemming een agrarisch bedrijf toeliet, maar ter zitting is gebleken dat op het perceel, toen [appellant sub 2] dit in 1988 kocht, geen agrarisch bedrijf was gevestigd, maar dat het perceel in gebruik was voor woondoeleinden. Gelet hierop heeft de raad de bestemming "Wonen" aan het perceel kunnen toekennen.
Het betoog van [appellant sub 2] faalt.
2.3.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 1] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.4. Het beroep van [appellant sub 3] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Detailhandel" voor het perceel [locatie 2] te [plaats] voor zover niet voorzien is in een tweede aanduiding "bedrijfswoning".
[appellant sub 3] betoogt dat zich twee zelfstandige bovenwoningen in het pand op het perceel [locatie 2] bevinden waarvoor bouwvergunningen zijn verleend.
2.4.1. In het pand aan de [locatie 2] is op de begane grond een winkel met magazijn gevestigd. Op de verdieping bevinden zich twee zelfstandige woningen, één boven de winkel en één boven het magazijn.
2.4.2. Ingevolge artikel 9, lid 9.1., aanhef en onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn gronden met de bestemming "Detailhandel" onder meer bestemd voor bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning". Nu het plandeel is voorzien van een enkele aanduiding "bedrijfswoning", is op het perceel één bedrijfswoning toegestaan.
2.4.3. Uit de beantwoording van de zienswijze van [appellant sub 3] volgt dat de raad er bij de vaststelling van het plan van is uitgegaan dat voor de woning boven de winkel een bouwvergunning is afgegeven en dat derhalve die woning de in het plan toegestane bedrijfswoning betreft.
Dit standpunt komt overeen met de aan [appellant sub 3] gerichte brief van het college van B&W van 7 april 2009 waarin staat dat door de bouwinspecteur van de gemeente Dongeradeel, die op 4 april 2009 een controle heeft uitgevoerd in het pand aan de [locatie 2], is vastgesteld dat voor de woning boven het magazijn geen bouwvergunning is verleend en dat alleen in de woning boven de winkel gewoond mag worden, aangezien dit de woning is die in de woningvoorraad op dit adres staat.
2.4.4. Het betoog van [appellant sub 3] dat ook de woning boven het magazijn als zodanig in het plan had moeten worden bestemd, slaagt. Uit de bouwtekening die behoort bij het besluit van het college van B&W van 26 augustus 1986, no. 140/86, volgt dat de bouwvergunning die bij dat besluit is verleend, betrekking had op de bouw van een woning boven het magazijn.
Met betrekking tot legale bouwwerken staat voorop dat deze in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dienen te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden indien een dienovereenkomstige bestemming op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarnaast moet aannemelijk zijn dat er concreet zicht bestaat op verwijdering van het bouwwerk, omdat het overgangsrecht bedoeld is als overbrugging van een tijdelijke situatie. Indien aan deze voorwaarden is voldaan kan het bestaande bouwwerk onder het overgangsrecht worden gebracht.
De raad heeft niet de stelling betrokken dat de woning boven het magazijn op basis van nieuwe inzichten niet langer als zodanig in het plan kan worden opgenomen. Evenmin is aannemelijk geworden dat deze woning binnen de planperiode zal worden verwijderd. Derhalve is het niet als zodanig bestemmen van deze woning in het plan in strijd met de rechtszekerheid.
2.4.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Detailhandel" en de aanduiding "bedrijfswoning" voor het perceel [locatie 2].
2.5. Het beroep van het Dorpsbelang richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Groen" voor gronden aan de Balstienwei te Hantumhuizen.
Het Dorpsbelang betoogt dat aan die gronden de bestemming "Wonen" had moeten worden toegekend, aangezien het college van B&W een aantal jaren geleden toezeggingen heeft gedaan dat op die gronden woningbouw mogelijk zou worden gemaakt.
2.5.1. Ingevolge artikel 11, lid 11.2.1., van de planregels mogen op gronden met de bestemming "Groen" geen gebouwen worden gebouwd.
2.5.2. Over het betoog van het Dorpsbelang dat in afwijking van de gedane toezeggingen geen woningbouw mogelijk is gemaakt op de gronden aan de Balstienwei, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college van B&W, maar bij de raad. Het Dorpsbelang heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bedoelde toezeggingen -wat daar verder ook van zij- aan de raad kunnen worden toegerekend. Gelet hierop heeft de raad bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld.
2.5.3. Het Dorpsbelang betoogt verder dat de raad door geen bestemming "Wonen" toe te kennen aan de gronden aan de Balstienwei in strijd met het gemeentelijke structuurplan Dongeradeel 2002 heeft gehandeld, aangezien in figuur 7 van dit structuurplan op een kaartje staat aangegeven dat deze gronden planologisch gereserveerd zijn voor woningbouw.
2.5.4. Ingevolge artikel 9.1.2., eerste lid van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening wordt een structuurplan als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gelijkgesteld met een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Ingevolge artikel 9.1.2., vierde lid van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft de WRO van toepassing op een structuurplan als bedoeld in artikel 7 van de WRO. Dit betekent dat een structuurplan het rechtsgevolg behoudt dat het onder de WRO had.
In het structuurplan Dongeradeel 2002 geeft figuur 7 de ruimtelijke visie Hantumhuizen weer. In deze figuur zijn de gronden aan de Balstienwei aangeduid als "woongebied in ontwikkeling/planologisch gereserveerd". De tekst van het structuurplan vermeldt als uitbreidingsopgave voor 1997-2010 voor Hantumhuizen 9 woningen waarvan 5 woningen zijn aangeduid als "resterende capaciteit" (nog niet in plannen gevangen bouwopgave). Bij gebleken behoefte bestaat, aldus de tekst van het structuurplan, een mogelijkheid een kleinschalig uitbreidingsplan te ontwikkelen voor de planmatig te bouwen capaciteit gecombineerd met "resterende" woningen in het kader van herstructurering (verkoop van huurwoningen).
2.5.5. Anders dan het Dorpsbelang betoogt, bevat figuur 7 van het structuurplan noch op zichzelf noch gelezen in samenhang met de in 2.5.4. vermelde passage van het structuurplan een besluit van de raad om in dit plan aan de gronden aan de Balstienwei de bestemming "Wonen" toe te kennen voor het ontwikkelen van een uitbreidingsplan.
Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zonder zicht op economische haalbaarheid, zonder benodigde onderzoeken naar onder meer de archeologische en ecologische waarden van het gebied en zonder voldoende concrete plannen de door het Dorpsbelang gewenste toekomstige verdere uitbreiding niet in dit plan behoefde te worden opgenomen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de gronden aan de Balstienwei niet in eigendom zijn van de gemeente Dongeradeel en dat de raad ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat een onderhandelingstraject met de eigenaar Staatsbosbeheer de nodige, bij de vaststelling van het plan niet voorziene, tijd zal vergen.
Dat bij het Dorpsbelang gegadigden bekend zijn die interesse zouden hebben in woningbouw op deze gronden, is voor dit oordeel niet relevant.
2.5.6. De conclusie is dat hetgeen het Dorpsbelang heeft aangevoerd, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Groen" voor de gronden aan de Balstienwei strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van het Dorpsbelang is ongegrond.
2.6. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 3] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft [appellant sub 1], [appellant sub 2] en het Dorpsbelang bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Dongeradeel van 26 maart 2009, voor zover daarbij het plandeel met de bestemming "Detailhandel" en de aanduiding "bedrijfswoning" voor het perceel [locatie 2] te [plaats] is vastgesteld;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging "Dorpsbelang Hantumhuizen" ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Dongeradeel tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Dongeradeel aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Nolles
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010