201001968/1/H3 en 201001968/2/H3.
Datum uitspraak: 25 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2010 in zaak nr. 09/3412 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.
Bij besluit verzonden 20 maart 2008 heeft het dagelijks bestuur [appellant] onder aanzegging van een dwangsom gelast zijn [woonboot], gelegen aan de [locatie] te Amsterdam, te verwijderen en daarna verwijderd te houden uit het openbaar water van het beheersgebied van het stadsdeel.
Bij besluit verzonden op 2 december 2008 heeft het dagelijks bestuur geweigerd [appellant] een vergunning te verlenen om de [woonboot] te mogen vervangen.
Bij besluit verzonden op 17 juni 2009 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] tegen de besluiten verzonden op 20 maart 2008 en 2 december 2008 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2010, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 maart 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, en F.L.H. Bos, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. E.G. Blees, werkzaam bij de Dienst Binnenwaterbeheer, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 2.3.1, tweede lid, van de Verordening op de haven en het binnenwater 2006 (hierna: de Vhb) kan de vergunning worden geweigerd in het belang van de welstand, ordening, de veiligheid, het milieu en de vlotte veilige doorvaart.
Ingevolge artikel 2.3.3, eerste lid, is het verboden zonder vergunning van het college een woonboot te vervangen.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de stadsdelen draagt het college van burgemeester en wethouders al zijn bevoegdheden over aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.
2.3. Aan de last onder dwangsom heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat de vervanging van de woonboot niet is gerealiseerd conform de daarvoor op 13 maart 2007 verleende vergunning, zodat [appellant] een woonboot heeft binnengebracht die niet is vergund.
[appellant] heeft vervolgens op 26 juni 2008 een aanvraag ingediend om zijn woonboot te mogen vervangen. Het dagelijks bestuur heeft de behandeling van het bezwaar tegen de last onder dwangsom aangehouden in afwachting van een onderzoek naar de mogelijkheid tot legalisatie.
Bij besluit verzonden op 2 december 2008 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag om een vervangingsvergunning afgewezen, omdat de woonboot onder de categorie woonark - een woonboot, niet zijnde een woonschip of een woonvaartuig, die feitelijk niet geschikt is om te varen - valt en volgens het beleid van het stadsdeel een woonboot niet mag worden vervangen door een woonark en omdat uit het advies van de welstandscommissie blijkt dat de woonboot niet voldoet aan de eisen van welstand.
Bij besluit verzonden op 17 juni 2009 heeft het dagelijks bestuur de besluiten verzonden op 20 maart 2008 en 2 december 2008 gehandhaafd. Ten aanzien van de last onder dwangsom heeft het dagelijks bestuur zich daarbij op het standpunt gesteld dat nu de aanvraag om een vervangingsvergunning is afgewezen, geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Evenmin zijn er bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving moet worden afgezien, aldus het dagelijks bestuur.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat het dagelijks bestuur het negatieve advies van de welstandscommissie ten grondslag mocht leggen aan het in beroep bestreden besluit en dat dit besluit, voor zover het de afwijzing van de aanvraag om een vervangingsvergunning betreft, reeds hierom rechtens stand kan houden. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat in het midden kan blijven tot welke categorie de woonboot van [appellant] behoort. Ten aanzien van de last onder dwangsom heeft de rechtbank overwogen dat het dagelijks bestuur bevoegd is handhavend op te treden, dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die voor het dagelijks bestuur aanleiding hadden moeten vormen om in dit geval af te zien van handhaving.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de welstandscommissie tegenstrijdige adviezen heeft gegeven. Het ontwerp van de opbouw van de boot waarvoor hij eerder een vervangingsvergunning heeft gekregen heeft de commissie immers goedgekeurd, terwijl de commissie ten aanzien van de huidige woonboot, waarvan de opbouw nagenoeg gelijk is aan de opbouw die akkoord was bevonden, een negatief advies heeft gegeven. Gelet op de eerdere goedkeuring, mocht hij er op vertrouwen dat zijn huidige woonboot eveneens zou worden goedgekeurd, aldus [appellant].
2.5.1. De welstandscommissie heeft in het advies van 28 oktober 2008 te kennen gegeven ernstig bezwaar te hebben tegen verlening van de gevraagde vervangingsvergunning en heeft gemotiveerd geconcludeerd dat de woonboot een ernstige aantasting is voor het stadsbeeld. Hoewel het dagelijks bestuur niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag het, zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat niet is gebleken dat het advies op onzorgvuldige wijze of willekeurig dan wel anderszins onjuist tot stand is gekomen en dat het dagelijks bestuur het advies ten grondslag mocht leggen aan het besluit tot weigering van de vergunning. Dat de commissie een eerder ontwerp voor een boot zonder nadere motivering wel heeft goedgekeurd, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat dat ontwerp afwijkt van de huidige woonboot. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag reeds op grond van dat advies in redelijkheid kunnen afwijzen.
2.5.2. Vaststaat dat [appellant] zijn woonboot heeft vervangen door een nieuwe woonboot die afwijkt van de woonboot waarvoor eerder een vergunning was verleend en waarvoor hij geen nieuwe vergunning had aangevraagd, zodat het dagelijks bestuur bevoegd was handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat gelet op de afwijzing van de aanvraag van 26 juni 2008 om een vervangingsvergunning geen concreet zicht op legalisatie bestaat en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het dagelijks bestuur had moeten afzien van handhaving. Met de rechtbank overweegt de Afdeling dat het dagelijks bestuur terecht is overgegaan tot het opleggen van de last onder dwangsom.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2010