ECLI:NL:RVS:2010:BL9572

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905542/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor wijziging varkenshouderij nabij Natura 2000-gebied

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 18 november 2008 een vergunning geweigerd aan [verzoekster] voor het veranderen van een varkenshouderij nabij het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux". [Verzoekster] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld. Op 6 januari 2010 heeft [verzoekster] de voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 3 maart 2010 ter zitting behandeld, waarbij zowel [verzoekster] als het college vertegenwoordigd waren.

De voorzitter heeft overwogen dat het verzoek om voorlopige voorziening een spoedeisend belang heeft, omdat [verzoekster] al in het bezit is van bouwvergunningen voor nieuwe stallen. [Verzoekster] betoogde dat de vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) niet langer vereist is, omdat de activiteiten van de varkenshouderij al op 1 oktober 2005 werden verricht en sindsdien niet significant zijn gewijzigd. Tevens werd gesteld dat de ammoniakdepositie is afgenomen, wat positief zou zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

De voorzitter heeft echter geconcludeerd dat het verzoek te verstrekkend is en dat de procedure zich niet leent voor een voorlopig rechtsoordeel over de vergunningseis. De voorzitter heeft geen aanleiding gezien om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat nader onderzoek noodzakelijk is. Uiteindelijk is het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200905542/2/R2.
Datum uitspraak: 22 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats], [gemeente],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant geweigerd [verzoekster] een vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) te verlenen voor het veranderen van een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats] in de omgeving van het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux".
Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college het door [verzoekster] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 12 augustus 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2010, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 maart 2010, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Gradisen en ing. P.J. van der Linden, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Volgens [verzoekster] is een spoedeisend belang gemoeid met het verzoek om voorlopige voorziening, omdat zij reeds in het bezit is van bouwvergunningen voor nieuwe stallen en van de voor het veranderen van de varkenshouderij benodigde vergunning op grond van de Wet milieubeheer. [verzoekster] betoogt dat het college heeft miskend dat voor het veranderen van de varkenshouderij ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar niet langer een vergunning op grond van artikel 19d van de Nbw 1998 is vereist, in verband met de op 1 februari 2005 in werking getreden wijziging van de Nbw 1998 met betrekking tot bestaand gebruik. In dit verband betoogt [verzoekster] dat de activiteiten van de varkenshouderij zijn aan te merken als handelingen die reeds werden verricht op 1 oktober 2005 en die sindsdien niet in betekende mate zijn gewijzigd, en dat van deze activiteiten geen significante effecten op het Natura 2000-gebied zijn te verwachten. [verzoekster] wijst erop dat de ammoniakdepositie van de varkenshouderij is afgenomen sinds 1 oktober 2005, wat een positieve invloed heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Bij het bepalen wat het bestaande gebruik van de varkenshouderij was op 1 oktober 2005 moet worden uitgegaan van de ammoniakemissie van de varkenshouderij die is verleend bij de op dat moment geldende vergunning op grond van de Wet milieubeheer, aldus [verzoekster]. Dat was volgens [verzoekster] de vergunning die is verleend op 12 augustus 2002.
2.3. Voor zover het verzoek ertoe strekt dat de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening aan [verzoekster] de door het college bij besluit van 18 november 2008 geweigerde vergunning alsnog verleent, is het verzoek te verstrekkend. [verzoekster] is verder niet gebaat bij schorsing van het bestreden besluit, aangezien daarmee de door haar aangevraagde vergunning niet wordt verkregen.
2.4. Voorts overweegt de voorzitter dat deze procedure zich niet leent voor een voorlopig rechtsoordeel over de vraag of een vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 voor het veranderen van de varkenshouderij is vereist. Beantwoording van deze vraag zal in de bodemprocedure moeten plaatsvinden. De voorzitter ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat nader onderzoek noodzakelijk is voor de beoordeling van deze zaak.
2.5. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Troost
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2010
234-618.