200905494/1/H3.
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 juni 2009 in zaak
nr. 08/5574 in het geding tussen:
[wederpartijen], beiden wonend te Purmerend
Bij besluit van 21 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Purmerend (hierna: het college) het verzoek van [wederpartij A] om openbaarmaking van documenten inzake het afvangen en herplaatsen van ganzen in Purmerend gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 21 juli 2008 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2009, verzonden op 15 juni 2009, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 21 juli 2008 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 augustus 2009.
[wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 5 oktober 2009 hebben [wederpartijen] de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Bij besluit van 12 november 2009 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 21 mei 2008 en daarbij het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij brief van 26 november 2009 hebben [wederpartijen] een reactie ingediend op dat besluit.
Het college heeft daarop bij brief van 15 december 2009 een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2010, waar het college, vertegenwoordigd door L.J.P. Rog en J.A. van Workum, werkzaam bij de gemeente Purmerend, en [wederpartijen], bijgestaan door mr. H.M. Kooi, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van deze wet.
Ingevolge artikel 5, derde lid, wordt de beslissing eveneens schriftelijk genomen indien het verzoek om informatie een derde betreft en deze daarom heeft verzocht. In dat geval wordt tevens aan de derde de op hem betrekking hebbende informatie toegezonden.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, voor zover thans van belang, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege, voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.2. [wederpartij A] heeft verzocht om openbaarmaking van documenten inzake het afvangen en herplaatsen van ganzen in Purmerend in de periode 2004-2008. Het verzoek moet worden geacht mede namens [wederpartij B] te zijn gedaan. Bij besluit van 21 mei 2008 heeft het college openbaarmaking van een gedeelte van de gevraagde informatie geweigerd, op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, omdat deze informatie privacygevoelig is. Bij besluit van 21 juli 2008 heeft het college zijn besluit van 21 mei 2008 gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering met de weigeringsgronden genoemd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob.
2.3. Het geschil ziet op de door het college geweigerde informatie neergelegd in de volgende documenten:
1. een lijst met ringnummers en de namen en adressen van de afnemers;
2. de contracten tot het houden van ganzen;
3. een lijst met namen, adressen en geplaatste ganzen gericht aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
2.4. Ter beoordeling staat het oordeel van de rechtbank dat het besluit van het college van 21 juli 2008 op een ondeugdelijke motivering berust.
2.5. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het openbaarmaking van de gevraagde gegevens heeft mogen weigeren op grond van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, e en g, van de Wob. Naar aanleiding van politieke discussie en publieke verontwaardiging over het laten afvangen en inslapen van ganzen, heeft de gemeente Purmerend ervoor gekozen afgevangen ganzen niet te laten inslapen, maar te laten opvangen. Het college vreest gelet op de emoties die hierbij speelden dat indien de opvangadressen bekend worden en een gans daar overlijdt, de discussie en emoties weer oplaaien. Juist in dergelijke situaties kan volgens het college met succes een beroep worden gedaan op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Bovendien kunnen de ganzenhouders, anders dan de rechtbank heeft overwogen, volgens het college aan de wijze waarop zij zijn ingelicht het vertrouwen ontlenen dat hun namen en adressen niet openbaar zullen worden gemaakt.
Verder betoogt het college dat het voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de prijzen voor het afvangen en onderbrengen van ganzen daadwerkelijk zullen stijgen als de gevraagde gegevens openbaar worden gemaakt, waardoor de gemeente in haar financiële belangen zal worden geschaad. Tot slot vreest het college ervoor dat dierenactivisten contact zullen opnemen met de opvangadressen en deze zelf zullen gaan bezoeken, hetgeen niet in het belang is van de ganzenhouders en de openbare orde.
2.6. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door het college vertrouwelijk overgelegde documenten.
2.7. Het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob dient uitsluitend het algemene belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt. Bij de te verrichten belangenafweging worden betrokken het algemene belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de weigeringsgronden waarop het college zich beroept.
Bij openbaarmaking van de gevraagde gegevens is het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan de orde. In de documenten worden immers namen al dan niet in combinatie met de adresgegevens van ganzenhouders genoemd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het college in het besluit op bezwaar van 21 juli 2008 niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom het belang van de persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het algemene belang van openbaarmaking van de gevraagde informatie. Niet is aannemelijk gemaakt dat de discussie en emoties na openbaarmaking van de betrokken gegevens weer oplaaien indien blijkt dat een gans bij een opvangadres een natuurlijke dood is gestorven, aangezien de plannen om afgevangen ganzen te vergassen de aanleiding voor die emoties waren. Evenals de rechtbank is de Afdeling bovendien niet gebleken waaraan de ganzenhouders het vertrouwen kunnen ontlenen dat het college niet zal overgaan tot openbaarmaking van adresgegevens. Niet is gebleken van een toezegging van de gemeente Purmerend dat niet tot openbaarmaking van deze gegevens zal worden overgegaan. Het betoog faalt in zoverre.
De rechtbank heeft verder met juistheid geconcludeerd dat het college op geen enkele manier aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor het afvangen en onderbrengen van ganzen daadwerkelijk zullen stijgen wanneer de gevraagde gegevens openbaar worden gemaakt. In het besluit op bezwaar van 21 juli 2008 heeft het college slechts gesteld dat openbaarmaking van de gevraagde gegevens een prijsverhogend effect meebrengt. Deze motivering is ontoereikend, nu hieruit niet kan worden afgeleid dat aannemelijk is dat de kosten daadwerkelijk stijgen en in hoeverre dit de financiële belangen van de gemeente Purmerend schaadt. Evenmin heeft het college aannemelijk gemaakt dat het informeren van alle ganzenhouders over het verzoek, het toesturen van de op hen betrekking hebbende informatie en het verwerken van hun reacties dan wel, het horen van alle ganzenhouders zodanige kosten met zich brengen, dat de financiële belangen van de gemeente dusdanig in het geding zijn dat het verzoek om openbaarmaking in redelijkheid op deze grond kon worden geweigerd. De Afdeling laat daar, of uit artikel 4:8 van de Awb de plicht voortvloeit om alle ganzenhouders te horen. Ten slotte wijst zij er op dat uit artikel 5, derde lid, van de Wob, anders dan het college ter zitting heeft gesteld, niet volgt dat het college bij inwilliging van het informatieverzoek verplicht is de ganzenhouders daarover vooraf te informeren.
Voorts heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college in het besluit op bezwaar van 21 juli 2008 onvoldoende heeft gemotiveerd wie op welke wijze onevenredig wordt benadeeld. Het voorkomen van onevenredige benadeling van de gemeente Purmerend met betrekking tot het in de toekomst moeilijker vinden van opvangadressen, biedt, zonder een nadere motivering daartoe, onvoldoende grondslag voor toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Voorts heeft het college het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de ganzenhouders in verband met de vrees voor bezoeken van dierenactivisten niet voldoende aangetoond. Nu het thans om het opvangen van ganzen gaat en niet om het laten inslapen, is het niet aannemelijk dat een risico bestaat voor de ganzenhouders dat dierenactivisten hen gaan bezoeken. Dat Duke Faunabeheer, zoals het college ter zitting heeft gesteld, onder vuur heeft gelegen en haar personeel is bedreigd, maakt niet dat aannemelijk is gemaakt dat een risico voor de ganzenhouders bestaat, aangezien die bedreigingen samenhingen met het door Duke Faunabeheer laten inslapen van afgevangen ganzen. Het betoog faalt in zoverre eveneens.
De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat de bij besluit van 21 juli 2008 gehandhaafde weigering om informatie openbaar te maken niet berust op een deugdelijke motivering.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Het college heeft bij besluit van 12 november 2009 opnieuw op het door [wederpartijen] tegen het besluit van 21 mei 2008 gemaakte bezwaar beslist. Aangezien bij het besluit van 12 november 2009 niet aan de bezwaren van [wederpartijen] is tegemoetgekomen, wordt het met toepassing van artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, bij de behandeling van het hoger beroep betrokken.
2.10. Het college heeft bij besluit van 12 november 2009 wederom geweigerd de gevraagde informatie openbaar te maken. Daartoe heeft het zich opnieuw op het standpunt gesteld dat de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, e en g, van de Wob genoemde weigeringsgronden zich hiertegen verzetten. Dit besluit is voorzien van een inhoudelijk gelijkluidende motivering als het besluit op bezwaar van 21 juli 2008.
2.11. Gelet op hetgeen onder 2.7. is overwogen, is het beroep tegen dit besluit gegrond en dient het besluit van 12 november 2009 te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
2.12. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De veroordeling ziet op reis- en verletkosten voor twee personen. Aangezien slechts de gestelde verletkosten van [wederpartij A] met nadere stukken zijn onderbouwd, zal voor de overige verletkosten worden volstaan met het forfaitaire bedrag van € 4,45 per uur. Daarnaast komt per persoon voor vergoeding in aanmerking een retourbiljet NS tweede klasse Zaandam - Den Haag en 8 strippen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Purmerend van 12 november 2009, met kenmerk 554396, gegrond;
III. vernietigt dat besluit;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Purmerend tot vergoeding van bij de bij [wederpartijen] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 231,14 (zegge: tweehonderd eenendertig euro en veertien eurocent);
V. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Purmerend griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Graat
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010