ECLI:NL:RVS:2010:BL8725

Raad van State

Datum uitspraak
24 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906704/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • J.H. van Kreveld
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van kindgegevens uit de gemeentelijke basisadministratie door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak gaat het om de verwijdering van kindgegevens uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Op 12 augustus 2008 heeft het college besloten om de kindgegevens van [naam kind] op de persoonslijst van [naam vader] en de vadergegevens van [vader] op de persoonslijst van [kind] te verwijderen. Dit besluit volgde op een eerder besluit van 19 november 2008, waarin het college het bezwaar van [vader] ongegrond verklaarde. De rechtbank Rotterdam verklaarde op 17 juli 2009 het beroep van [vader] tegen dit besluit ongegrond, waarna [vader] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 25 februari 2010 behandeld. Tijdens de zitting was [vader] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.S.S. de Kok, en een tolk. Het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente Rotterdam. De Raad van State overwoog dat het college verantwoordelijk is voor de verwerking van persoonsgegevens in de GBA en dat de gegevens betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De rechtbank had geoordeeld dat [vader] niet als juridische vader van [kind] kon worden aangemerkt, en dat de informatie in de verklaring onder eed niet juist was.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college correct had gehandeld door de onjuiste gegevens te verwijderen. Het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel werden niet geschonden, aangezien het college niet verplicht was om een eerdere vergissing te corrigeren. Het hoger beroep van [vader] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200906704/1/H3.
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 juli 2009 in zaak nr. 08/5224 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: gba) de kindgegevens van [naam kind] op de persoonslijst van [naam vader] en de vadergegevens van [vader] op de persoonslijst van [kind] verwijderd.
Bij besluit van 19 november 2008 heeft het college het door [vader] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juli 2009, verzonden op 21 juli 2009, heeft de rechtbank Rotterdam het door [vader] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [vader] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2010, waar [vader], in persoon en bijgestaan door mr. G.S.S. de Kok, advocaat te Rotterdam, en S.I. Farah, tolk, en het college, vertegenwoordigd door L.H. Drost en H.G.H. van Rij, beiden werkzaam bij de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder persoonslijst verstaan: het geheel van gegevens als bedoeld in artikel 34, eerste lid, over één persoon in een basisadministratie.
Ingevolge artikel 2 is het college van burgemeester en wethouders van elke gemeente de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens over de bevolking in een geautomatiseerde basisadministratie van persoonsgegevens.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke tenslotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
In artikel 37, eerste lid, van de Wet gba is bepaald dat, indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over de familierechtelijke betrekkingen tot de ouders of de kinderen, over het huwelijk en de eerdere huwelijken, over de echtgenoot en de eerdere echtgenoten, over het geregistreerd partnerschap en de eerdere geregistreerde partnerschappen of over de geregistreerde partner en de eerdere geregistreerde partners een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, deze gegevens niet mogen worden ontleend aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e.
Ingevolge het derde lid worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d en e, geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
2.2. Het college van burgemeester en wethouders van Dronten heeft op 24 november 2005 de kindgegevens van [kind] op de persoonslijst van [vader] en de vadergegevens van [vader] op de persoonslijst van [kind] bijgeschreven op basis van een door de moeder van [kind] op dezelfde datum onder eed of belofte afgelegde verklaring (hierna: VOE), als bedoeld in artikel 36, tweede lid onder e, van de Wet gba.
Het college heeft aan het besluit van 12 augustus 2008 artikel 37, eerste en derde lid, van de Wet gba ten grondslag gelegd.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat [vader] niet als vader in juridische zin van [kind] is aan te merken en dat de informatie zoals opgenomen in de VOE derhalve niet juist was. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het college door de gegevens te verwijderen, heeft gehandeld in overeenstemming met zijn verantwoordelijkheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden omdat dit beginsel niet zover strekt dat het college gehouden is te volharden in een eenmaal gemaakte vergissing, in dit geval.
2.4. [vader] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het college het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden, doordat het de geldende rechtsregels niet juist en consequent heeft toegepast. Hiertoe voert [vader] aan dat het college van burgemeester en wethouders van Dronten de kindgegevens van [kind] op zijn persoonslijst heeft opgenomen en zijn vadergegevens op de persoonslijst van [kind] heeft opgenomen, terwijl het college deze juist weer heeft verwijderd. Voorts heeft de rechtbank volgens [vader] ten onrechte overwogen dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden.
Ten slotte betoogt [vader] dat de rechtbank niet gemotiveerd is ingegaan op zijn stelling, dat de belangenafweging in zijn voordeel had moeten uitvallen. In dit verband voert hij aan dat het voor hem praktisch en financieel niet haalbaar is om in Italië - het geboorteland van [kind] - een geboorteakte te laten opmaken, welke nodig is om [kind] als zijn dochter te kunnen erkennen.
2.4.1. Het college heeft niet beoogd de stelling van [vader] te betwisten dat hij de vader van [kind] is in biologische zin. Niet in geschil is evenwel dat [vader] niet de vader van [kind] is in juridische zin. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen mogen, gelet op artikel 37, derde lid, van de Wet gba, geen gegevens aan de VOE worden ontleend indien aannemelijk is dat de daarin opgenomen gegevens onjuist zijn.
Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 3 maart 2004 in zaak nr.
200305066/1, moeten de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. De in artikel 2 van de Wet gba neergelegde verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders bestaat mede uit het bijhouden van de basisadministratie, waaronder begrepen het opnemen van gegevens in de gevallen waarin de burger nalatig blijft of een onjuiste opgave heeft gedaan. Hierbij bestaat geen ruimte voor een belangenafweging zoals door [vader] wordt voorgestaan. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat het college, door de eerder door het college van burgemeester en wethouders van Dronten in de gba opgenomen gegevens te verwijderen, in overeenstemming met zijn verantwoordelijkheid heeft gehandeld. Het betoog faalt.
2.4.2. Het betoog dat het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel zijn geschonden faalt eveneens. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, mede gelet op de functie van de gba en het gesloten stelsel van de Wet gba, deze beginselen niet zover strekken dat het college gehouden is te volharden in een eenmaal gemaakte fout, in dit geval van een ander bestuursorgaan.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Graat
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010
312-624.