ECLI:NL:RVS:2010:BL8696

Raad van State

Datum uitspraak
24 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905476/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een verklaring van geen bezwaar voor het plaatsen van een loods en objecten op een perceel in Lelystad

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de besloten vennootschap Socar Holding B.V. en anderen tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 juni 2009. De rechtbank had het beroep van Socar en anderen ongegrond verklaard, waarbij het ging om de verlening van een verklaring van geen bezwaar door het college van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland voor het plaatsen van een loods en diverse objecten op een perceel in Lelystad. Het college van gedeputeerde staten had op 21 maart 2008 een verklaring van geen bezwaar verleend, waarna het college van burgemeester en wethouders van Lelystad op 9 april 2008 vrijstelling en een bouwvergunning eerste fase verleende voor het bouwplan. Socar en anderen maakten bezwaar tegen deze besluiten, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 22 februari 2010 behandeld. Socar en anderen voerden aan dat het college van gedeputeerde staten ten onrechte een verklaring van geen bezwaar had verleend, omdat het bouwplan in strijd zou zijn met de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid gemeente Lelystad. De Raad van State oordeelde dat het college van gedeputeerde staten de belangen van de betrokken partijen voldoende had afgewogen en dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan voldeed aan de eisen. De rechtbank had terecht overwogen dat de vrijstelling van het bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid was verleend.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke onderbouwing en de afweging van belangen bij de verlening van vergunningen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Uitspraak

200905476/1/H1.
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Socar Holding B.V. en anderen,
alle gevestigd dan wel wonend te Lelystad,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 juni 2009 in zaak nr. 09/111 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Socar Holding B.V. en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland (hierna: college van gedeputeerde staten) een verklaring van geen bezwaar verleend voor het plaatsen van een loods en diverse kleine objecten op het perceel [locatie] te Lelystad (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lelystad (hierna: het college van burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het plaatsen van een loods en diverse kleine objecten op het perceel.
Bij besluit van 11 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Socar Holding B.V. en anderen (hierna: Socar en anderen) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad het door Socar en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Socar en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een verweerschrift ingediend.
Socar en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2010, waar Socar en anderen, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Wolbers, advocaat te Amersfoort, en [gemachtigde], en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J. Bos, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een portocabine die wordt gebruikt als kantoorunit en kantine-unit, een toegangshek, een container voor gereedschapsopslag, een gasolietank, een pomphok, een pompput, een keerwand en een loods voor de opslag van compost, grondstoffen en klein materieel.
2.2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oostervaart" (hierna: het bestemmingsplan). Het college van burgemeester en wethouders heeft daarvan met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2.4. Het betoog dat op het perceel bouwwerken aanwezig zijn waarvoor geen bouwvergunning is verleend, leidt niet tot het daarmee beoogde doel. In deze procedure zijn de verleende vrijstelling en bouwvergunning eerste fase voor het bouwplan aan de orde.
2.5. Socar en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college van gedeputeerde staten ten onrechte een verklaring van geen bezwaar voor het bouwplan heeft verleend. Daartoe voeren zij aan dat het college van gedeputeerde staten ten onrechte niet heeft getoetst aan de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid gemeente Lelystad. Voorts voeren zij daartoe aan dat het college van gedeputeerde staten zich ten onrechte heeft gebaseerd op de aanmeldingsnotitie mer-beoordeling en dat de omstandigheid dat een oprichtingsvergunning ingevolge de Wet milieubeheer is aangevraagd niet betekent dat deze wordt verleend.
2.5.1. Volgens paragraaf 2 van de Beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied 2007, die is vastgesteld door het college van gedeputeerde staten, zullen de criteria van deze beleidsregel worden gebruikt bij de toetsing van gemeentelijke ruimtelijke plannen, waarvoor het college van gedeputeerde staten in het kader van artikel 19 van de WRO het bevoegd gezag is.
Volgens paragraaf 4.2 van de Beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied 2007 dienen de motivering die aan een bestemmingsplan of uitwerkings- of wijzigingsplan ten grondslag ligt en de ruimtelijke onderbouwing voor een vrijstelling bij voorkeur opgenomen te worden in een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid voor zover een ruimtelijk plan betrekking heeft op werklocaties in het stedelijk gebied. Daarbij houden gemeenten het volgende aan:
a. Voor de huidige en toekomstige werklocaties wordt in het plan beschreven tot welke provinciale locatietype(n) deze worden gerekend;
b. Per locatie wordt binnen het provinciale locatietype aangegeven welke typen bedrijven er gevestigd kunnen worden;
c. De voorgestelde locatietype(n) en de hierbinnen bestaande en geplande omvang van de bedrijvigheid passen binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006 en de uitwerking hiervan in de meest actuele Strategische Visie op Werklocaties Flevoland die een doorkijk geeft naar de komende tien jaar en gemiddeld om de drie à vier jaar wordt herzien;
d. Als een gemeente voor een locatie geheel of gedeeltelijk wil overgaan tot een ander type bedrijvigheid dan in een eerder vastgesteld plan is mogelijk gemaakt, dan wordt in het ruimtelijk plan ingegaan op de noodzaak, de gevolgen voor het aanbod voor het oorspronkelijke type bedrijvigheid en eventuele compensatie hiervan;
e. Het provinciale locatietype en de hierbinnen bestaande en/of geplande omvang van de bedrijvigheid, zoals bedoeld in de Provinciale Strategische Visie op Werklocaties, is afgestemd op de situatie in de Flevolandse gemeenten.
Volgens paragraaf 1.1 van de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid gemeente Lelystad is het zeer onwaarschijnlijk, zo niet uitgesloten dat het college van gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar afgeeft, wanneer een voornemen niet binnen de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid past.
Volgens de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid gemeente Lelystad is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid, waarbij parkeerbeleid een belangrijk ondersteunend instrument is, een van de richtinggevende punten om de ambities van Lelystad te verwezenlijken. Volgens de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid gemeente Lelystad betreft het bedrijventerrein Oostervaart een industrieterrein waar de zwaarste bedrijfsactiviteiten binnen Lelystad plaatsvinden en kunnen bedrijven tot en met milieucategorie 5 van de VNG-bedrijvenstaat zich vestigen op dit terrein.
2.5.2. Voor zover Socar en anderen beogen te betogen dat de gemeenteraad ten onrechte geen Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid heeft vastgesteld, faalt dat betoog, nu in februari 2007 de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid gemeente Lelystad is vastgesteld. Niet in geschil is dat het bedrijf op het perceel valt in milieucategorie 5 van de VNG-bedrijvenstaat. Anders dan Socar en anderen aanvoeren, heeft de rechtbank in de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid gemeente Lelystad derhalve terecht geen belemmering gezien voor bouwwerken voor een composteerbedrijf. Dat verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid een van de richtinggevende punten is, ziet niet specifiek op het perceel en betekent niet dat op het perceel geen composteerinrichting in werking kan zijn. Reeds daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten vanwege strijd met de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid gemeente Lelystad de gevraagde verklaring van geen bezwaar diende te weigeren.
2.5.3. In hetgeen Socar en anderen aanvoeren heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat ernstig moet worden getwijfeld of aan de gestelde geurnormen kan worden voldaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat aan de belangen van Socar en anderen om gevrijwaard te worden van geurhinder in het kader van de, inmiddels verleende, vergunning op grond van de Wet milieubeheer ten volle aandacht kan worden besteed. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
Bij uitspraak van 15 augustus 2001 in zaak nr. 199901230/2 (AB 2002, 7) heeft de Afdeling de bij besluit van 31 mei 1999 verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting, bestemd voor het biologisch omzetten van bedrijfsafvalstoffen op het perceel vernietigd. Bij uitspraak van 7 februari 2007 in zaak nr.
200603204/1heeft de Afdeling de bij besluit van 15 maart 2006 verleende vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het op- en overslaan alsmede het composteren van organische bijproducten en afvalstoffen tot compost en bodemverbeteraars op het perceel vernietigd. In deze uitspraken heeft de Afdeling het geuraspect van het gebruik van het perceel als composteerinrichting niet beoordeeld. Uit deze uitspraken volgt derhalve niet dat voor Socar en anderen geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
In de verklaring van geen bezwaar heeft het college van gedeputeerde staten vermeld dat het op 7 maart 2008 een aanvraag heeft ontvangen voor, voor zover thans van belang, het oprichten en in werking hebben van een inrichting op het perceel voor het composteren van organische bijproducten en afvallen tot compost en bodemverbeteraars. Voorts heeft het college van gedeputeerde staten daarin vermeld dat in de beschreven situatie de normen en huidige beleidsregels voor geur- en geluidshinder en de grenswaarden voor luchtkwaliteit in de omgeving van het perceel niet worden overschreden. Anders dan Socar en anderen betogen, blijkt uit de verklaring van geen bezwaar niet dat het college van gedeputeerde staten zich daarbij slechts heeft gebaseerd op de aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling die het heeft ontvangen van [bedrijf].
2.6. Socar en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing, die in april/mei 2007 is gegeven, voldoet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Daartoe voeren zij aan dat het bouwplan in strijd is het Omgevingsplan Flevoland 2006 en met het uitgangspunt om de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren, zoals neergelegd in het structuurplan Lelystad (hierna: het structuurplan), de beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied en de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid gemeente Lelystad.
2.6.1. In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is vermeld dat het locatiebeleid nader is uitgewerkt in de beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied. In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is voorts vermeld dat de mate waarin geurhinder acceptabel is, afhankelijk is van de gevoeligheid van de omgeving. Voorts is daar vermeld dat in bestaande geurhindersituaties binnen de wettelijke mogelijkheden wordt gesaneerd via aanpak bij de bron.
Volgens de beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied worden de vestigingsmogelijkheden ingegeven door binnen een aantal provinciale locatietypen een juiste balans te vinden in vier doelstellingen, waaronder het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid, waarbij het parkeerbeleid een belangrijk ondersteunend instrument is.
2.6.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in de ruimtelijke onderbouwing van april/mei 2007 blijkt dat het bouwplan past in het structuurplan en dat het perceel in het toekomstig bestemmingsplan "Oostervaart" een bedrijfsbestemming zal krijgen.
Niet gebleken is dat het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid een van de uitgangspunten is van het structuurplan, zodat reeds daarom in hetgeen Socar en anderen aanvoeren geen grond is gelegen voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het structuurplan.
In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat het perceel volgens het Omgevingsplan Flevoland 2006 in het gebied ligt dat is aangemerkt als stedelijk gebied en dat het bouwplan hierbinnen past. Ten aanzien van het Omgevingsplan Flevoland 2006 heeft het college ter zitting voorts te kennen gegeven dat de geurhinder van het composteerbedrijf sinds de vaststelling van dat plan is afgenomen, nu geen dierlijke mest meer wordt verwerkt op het perceel. In hetgeen Socar en anderen aanvoeren, is derhalve geen grond gelegen voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het Omgevingsplan Flevoland 2006. Dat verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid een van de doelstellingen is van de beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied, ziet niet specifiek op het perceel en betekent niet dat op het perceel geen composteerinrichting in werking kan zijn.
Zoals onder 2.5.2. is overwogen, heeft de rechtbank in de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid gemeente Lelystad voorts terecht geen belemmering gezien voor bouwwerken voor een composteerbedrijf.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Het betoog faalt.
2.7. Voorts betogen Socar en anderen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen van het bestemmingsplan. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de op 2 maart 1999 verleende vrijstelling voor het gebruik van het perceel als composteerinrichting onherroepelijk is.
2.7.1. Ingevolge artikel 49, vierde lid, van de Woningwet, zoals dat gold op 2 maart 1999, wordt de verlening van vrijstelling geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Awb deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft.
2.7.2. Bij besluit van 2 maart 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verleend voor het gebruiken van het perceel voor opslag en be- en verwerking van handelsgoederen en industriële goederen. Deze vrijstelling is, gelet op de bewoordingen van dat besluit, alleen verleend voor het gebruik van het perceel als zodanig en strekt niet mede tot het verwezenlijken van bouwvergunningplichtige bouwwerken. Anders dan Socar en anderen aanvoeren, wordt deze vrijstelling derhalve niet voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Awb geacht deel uit te maken van de onderhavige bouwvergunning. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college van burgemeester en wethouders gewicht heeft mogen toekennen aan deze vrijstelling, die onherroepelijk is en die het gebruik van het perceel als composteerinrichting reeds mogelijk maakt. In hetgeen Socar en anderen aanvoeren, heeft de rechtbank derhalve terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010
499.