ECLI:NL:RVS:2010:BL8693

Raad van State

Datum uitspraak
24 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905351/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Koppeling - De Schaft vastgesteld door de gemeente Houten

Op 12 mei 2009 heeft de raad van de gemeente Houten het bestemmingsplan "Koppeling - De Schaft" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben drie appellanten, gevestigd te Houten, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten zijn vertegenwoordigd door ing. J. Geleijns, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door drs. L.L.M. Herremans, ing. N.A.H. Keulers en ing. H.H. Bakker van Witteveen + Bos Raadgevende Ingenieurs B.V. De zitting vond plaats op 8 januari 2010.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het bestemmingsplan een actualisering betreft van de bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen De Schaft en De Koppeling. De appellanten hebben bezwaren geuit tegen het akoestisch beheerplan en de bestemming "Wonen-U" voor gronden nabij hun bedrijven. De Afdeling concludeert dat het akoestisch beheerplan geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan en dat de afstand tussen de woningen en het bedrijf van appellante sub 3 voldoende is om haar uitbreidingsmogelijkheden niet te beperken.

De Afdeling heeft ook geconstateerd dat de raad verzuimd heeft om een tekstuele aanpassing door te voeren in de planregels, wat leidt tot de vernietiging van het besluit voor dat specifieke onderdeel. De proceskosten van appellanten sub 1 en sub 2 worden vergoed, terwijl het beroep van appellante sub 3 ongegrond wordt verklaard. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 24 maart 2010.

Uitspraak

200905351/1/R3.
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Houten,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Houten,
3. [appellante sub 3], gevestigd te Houten,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Houten,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2009, no. 2009-013, heeft de raad van de gemeente Houten (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Koppeling- De Schaft" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2009, [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2009, en [appellante sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2010, waar [appellante sub 1], [appellante sub 2] en [appellante sub 3], alle vertegenwoordigd door ing. J. Geleijns, de raad, vertegenwoordigd door drs. L.L.M. Herremans, ing. N.A.H. Keulers, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en ing. H.H. Bakker, werkzaam bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Witteveen + Bos Raadgevende Ingenieurs B.V. (hierna: Witteveen + Bos), zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan betreft een actualisering van de bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen De Schaft en De Koppeling. Met het plan wordt beoogd de ontwikkeling van een nieuwe kantoorlocatie ten oosten van De Koppeling, de revitalisering van het bedrijventerrein De Schaft en de herinrichting van de Koppeling mogelijk te maken.
Akoestisch beheerplan
2.2. [appellante sub 1] en [appellante sub 2] kunnen zich niet verenigen met het akoestisch beheerplan, voor zover het deel uitmaakt van het plan. [appellante sub 1] voert hiertoe aan dat op basis van het akoestisch beheerplan onduidelijk is hoeveel geluidruimte per bedrijf beschikbaar is, terwijl een aanvraag voor meer geluidruimte daaraan blijkens het beheerplan wel wordt getoetst. [appellante sub 2] stelt dat in het akoestisch beheerplan niet de juiste geluidruimte voor zijn bedrijf is opgenomen. De toezegging van de raad dat bij de eerstvolgende wijziging van het akoestisch beheerplan de benodigde geluidruimte zal worden meegenomen is volgens [appellante sub 2] onvoldoende.
2.3. De Afdeling stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat het akoestisch beheerplan geen deel uitmaakt van het plan. In verband hiermee behoeft het beroep van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] op dit punt geen verdere bespreking.
Uit te werken woonbestemming
2.4. [appellante sub 3], een aannemersbedrijf gevestigd aan de [locatie], kan zich niet verenigen met de bestemming "Wonen-U" voor de gronden ten noordoosten van haar bedrijf. [appellante sub 3] vreest dat het plan in zoverre, gezien de afstand van de genoemde woonbestemming tot het bedrijf van [appellante sub 3], zal leiden tot een beperking van haar uitbreidingsmogelijkheden.
2.5. De raad stelt zich op het standpunt dat tussen het bedrijf en de voorziene woningen voldoende afstand wordt aangehouden.
2.6. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is door de raad voor de aan te houden afstand tot het bedrijf aansluiting gezocht bij de geluidcontouren zoals berekend in het door Witteveen + Bos op 16 maart 2005 opgestelde akoestisch rapport (hierna: het akoestisch rapport). In het akoestisch rapport zijn de resultaten neergelegd van het onderzoek dat is verricht naar de geluidsbelasting ter plaatse van een aantal geprojecteerde woningen ten zuiden van de Schalkwijkseweg. Daarbij is uitgegaan van een maximaal toegestaan langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) op de gevel van woningen, welke norm ten tijde van het opstellen van het onderzoek gold op grond van de Algemene Maatregel van Bestuur (hierna: de AMvB) ‘Besluit Bouw- en houtbedrijven milieubeheer’. Dit besluit is in 2007 vervallen en vervangen door de AMvB ‘Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer’ (Activiteitenbesluit). Op grond van laatstgenoemd besluit geldt eveneens dat het maximaal toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door [appellante sub 3] de 50 dB(A) op de gevel van geluidgevoelige gebouwen niet mag overschrijden. Weliswaar heeft het akoestisch rapport geen betrekking op het plandeel met de bestemming "Wonen-U", maar uit genoemd rapport blijkt wel dat de in dat plandeel voorziene woningen ruim buiten de 50 dB(A)-contour van het bedrijf van [appellante sub 3] liggen.
Met hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd is niet aannemelijk gemaakt dat aan het akoestisch rapport zodanige gebreken kleven dat de raad zich hier niet in redelijkheid op heeft mogen baseren. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het bedrijf van [appellante sub 3] door het plandeel met de bestemming "Wonen-U" niet in haar huidige bedrijfsvoering wordt beperkt.
De door [appellante sub 3] eerst ter zitting overgelegde stukken die betrekking hebben op het akoestisch rapport dienen wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het gelet op de aard van genoemde stukken voor de raad niet mogelijk was ter zitting hierop op passende wijze te reageren. Voorts is niet gebleken dat deze stukken, welke dateren uit 2006, niet eerder in de onderhavige procedure naar voren hadden kunnen worden gebracht.
2.6.1. Gesteld noch gebleken is dat [appellante sub 3] thans concrete uitbreidingsplannen heeft zodat daarmee in het plan geen rekening behoefde te worden gehouden. Overigens merkt de Afdeling op dat ter zitting is komen vast te staan dat het perceel van [appellante sub 3] in het bestemmingsplan "Globaal Bestemmingsplan Houten-Vinex" een uit te werken woonbestemming heeft. Ter zitting heeft de raad onbestreden gesteld dat reeds op grond van de voorschriften van dat bestemmingsplan de uitbreidingsmogelijkheden voor het bedrijf van [appellante sub 3] zeer beperkt zijn.
2.6.2. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 3] in zoverre heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante sub 3] is in zoverre ongegrond.
Ontsluiting
2.7. [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor zover deze grenst aan de bestemming "Verkeer" in de nabijheid van haar bedrijf.
[appellante sub 2] stelt dat de voorziene breedte van de wegen op het bedrijventerrein in de nabijheid van haar bedrijf niet is toegerust op vrachtwagens met een lengte van 18 tot 21 meter waardoor [appellante sub 2] voor dergelijke vrachtwagens moeilijk bereikbaar zal zijn.
2.8. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene breedte van de wegen ter plaatse van het bedrijf van [appellante sub 2] ook geschikt is voor vrachtwagens met een lengte van 18 tot 21 meter.
2.9. Uit de verbeelding in combinatie met de planregels blijkt dat het plandeel met de bestemming "Verkeer" ter plaatse van het bedrijf van [appellante sub 2] een verbreding van het huidige wegdek toelaat. Naar het oordeel van de Afdeling staat hetgeen het plan op dit punt mogelijk maakt dan ook niet in de weg aan de bereikbaarheid van het perceel voor exceptioneel transport met een lengte van 18 tot 21 meter. De vraag of de weg ook daadwerkelijk wordt verbreed behelst de uitvoering van het plan, hetgeen een aspect is dat in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kan komen.
2.9.1. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 2] in zoverre heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante sub 2] is in zoverre ongegrond.
Artikel 3, eerste lid, onder d, van de planregels
2.10. [appellante sub 1] en [appellante sub 2] voeren aan dat artikel 3, eerste lid, onder d, van de planregels naar aanleiding van hun zienswijzen niet is aangepast hoewel hun zienswijzen op dit punt wel gegrond zijn verklaard.
2.11. Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder d, van de planregels, voor zover van belang, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wonen.
In de zienswijzennota is door de raad ingestemd met een inperking van de omschrijving van wonen in die zin dat wonen alleen in de vorm van bedrijfswoningen is toegestaan. Bij de vaststelling van het plan is echter verzuimd deze tekstuele aanpassing door te voeren. Nu de raad dit blijkens de zienswijzennota en het verweerschrift wel heeft beoogd moet worden geoordeeld dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover dat ziet op artikel 3, eerste lid, onder d, van de planregels, dient te worden vernietigd.
2.11.1. Voor zover de raad in het verweerschrift heeft verzocht toepassing te geven aan de in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid, ziet de Afdeling geen aanleiding om met toepassing van dit artikel in dit geval zelf in de zaak te voorzien. Daartoe neemt de Afdeling mede in aanmerking dat niet kan worden uitgesloten dat derdebelanghebbenden daardoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad.
Proceskosten
2.12. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] te worden veroordeeld. De kosten van het deskundigenrapport dat [appellante sub 2] heeft laten uitbrengen, worden niet vergoed, omdat dit rapport uitsluitend betrekking heeft op een beroepsonderdeel dat niet slaagt. Ten aanzien van [appellante sub 3] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] geheel en het beroep van [appellante sub 2] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Houten van 12 mei 2009, no. 2009-013, voor zover het betreft artikel 3, eerste lid, onder d, van de planregels;
III. verklaart het beroep van [appellante sub 3] geheel en het beroep van [appellante sub 2] voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Houten tot vergoeding van bij [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Houten tot vergoeding van bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 668,75 (zegge: zeshonderdachtenzestig euro en vijfenzeventig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Houten aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor [appellante sub 1] en € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor [appellante sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten w.g. Tuit
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010
425-608.