200905300/1/R3.
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
de raad van de gemeente Westerveld,
verweerder.
Bij besluit van 26 mei 2009 heeft de raad van de gemeente Westerveld (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Wapse 2009" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door H.J. Slagter, en de raad, vertegenwoordigd door drs. H.M. Korte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het beroep van [appellante] voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" wat betreft de ten zuiden van de percelen van [appellante] gelegen gronden kadastraal bekend [locatie 1 en 2], en het plandeel met de bestemming "Wonen -Uit te werken (W-U)", steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich hier niet voor. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.2. Het plan betreft de bebouwde kom van Wapse en is in hoofdzaak conserverend van aard. Daarnaast wordt in het plan ontwikkeling voor woningbouw vastgelegd.
2.3. [appellante] betoogt dat het perceel, kadastraal bekend [locatie 1], waarvan zij ten dele eigenaresse is, ten onrechte buiten het plan is gehouden. Hierdoor is de door haar gewenste woningbouw ter plaatse niet mogelijk binnen dit plan. Zij begrijpt niet dat de raad haar tegenwerpt dat volgens gemeentelijk beleid op particuliere gronden niet gebouwd mag worden, terwijl wel medewerking wordt verleend aan het particuliere "Hoeveplan". Verder betoogt [appellante] dat haar gronden binnen de contourlijn van het Tweede Provinciaal Omgevingsplan (hierna: POP II) liggen. Daarbij geeft [appellante] aan dat haar voorstel in stedenbouwkundig opzicht een logische invulling geeft aan de dorpsrand. Voorts betoogt [appellante] dat door haar perceel ten behoeve van woningbouw bij het plan te betrekken het huidige evenemententerrein behouden kan blijven. Tot slot betoogt [appellante] dat op grond van de met de wethouder gevoerde overleggen het vertrouwen is gewekt dat haar gronden binnen de planbegrenzing zouden worden betrokken.
2.3.1. De raad heeft het perceel kadastraal bekend [locatie 1] niet opgenomen in het plan. Hiertoe heeft de raad gesteld dat de plangrens is getrokken rondom de bebouwde kom van Wapse en dat het perceel kadastraal bekend [locatie 1] hier buiten valt. Bij zijn keuze heeft de raad laten meespelen dat het perceel volgens hem is gelegen buiten de in het POP II aangeduide contourlijn rondom Wapse. Voor zover [appellante] heeft verwezen naar het "Hoeveplan" stelt de raad dat voor dat project een aparte procedure wordt gevolgd. Tot slot stelt de raad zich op het standpunt dat het beter is om te zoeken naar een alternatieve locatie voor het evenemententerrein dan te zoeken naar een alternatieve locatie voor de woningbouw.
2.3.2. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzing van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd met het recht.
2.3.2.1. Uit de plantoelichting blijkt dat als uitgangspunt voor het bepalen van de plangrens de bebouwde kom is genomen. Daarbij is aangesloten bij waarneembare landschappelijke structuren. Er is terughoudend omgegaan met verruiming van de grenzen van de bebouwde kom ten opzichte van het buitengebied. De vastgestelde noordelijke plangrens ligt langs een rij bomen, die de sportvelden en bebouwing afscheiden van het gebied ten noorden ervan. Het gebied ten noorden van de voornoemde bomen, waaronder het perceel kadastraal bekend [locatie 1], bestaat grotendeels uit agrarische gronden. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het perceel kadastraal bekend [locatie 1] niet tot de bebouwde kom van Wapse kan worden gerekend.
Op kaart 1 behorende bij het POP II is het bebouwde gebied van Wapse aangeduid. De contourlijn is strak om dit gebied heen gelegd, met uitzondering van de oostzijde. Volgens het POP II is de betekenis van de contourlijn dat, gerekend vanuit de kern, uitbreiding van de kernbebouwing voorbij deze lijn in beginsel niet wordt toegestaan. Ter zitting is de Afdeling na vergelijking van de verbeelding en de Streekplankaart gebleken dat het perceel kadastraal bekend [locatie 1] buiten de contourlijn is gelegen. Het betoog van [appellante] dat dit perceel binnen de contourlijn ligt mist derhalve feitelijke grondslag. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat het perceel kadastraal bekend [locatie 1] en het plangebied niet zodanig samenhangen dat deze uit dien hoofde in het plan hadden moeten worden opgenomen. Het feit dat het betrekken van het perceel kadastraal bekend [locatie 1] ten behoeve van woningbouw het mogelijk maakt dat het evenemententerrein behouden blijft, maakt dit niet anders. Ten aanzien van de door [appellante] gemaakte vergelijking met het perceel kadastraal bekend [locatie 3] wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het perceel kadastraal bekend [locatie 3], in tegenstelling tot het perceel kadastraal bekend [locatie 1], van oudsher een samenhang heeft met de binnen de contourlijn vallende gronden. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Over het betoog van [appellante] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij een wethouder, maar bij de raad. De raad heeft het plan op dit punt derhalve reeds hierom niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Voor zover [appellante] heeft gewezen op het "Hoeveplan" overweegt de Afdeling dat de gronden waar dat project op ziet eveneens buiten het plangebied zijn gehouden. Overigens moet dit plan nog in procedure worden gebracht, waartegen eigen rechtsmiddelen openstaan.
2.3.3. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is op dit punt ongegrond.
2.4. [appellante] betoogt dat het plan ten onrechte de bestemming "Agrarisch (A)" toekent aan het perceel kadastraal bekend [locatie 2]. Hiertoe voert zij aan dat hiermee de door haar gewenste woningbouw op dit perceel niet mogelijk is. Door aan de gronden de bestemming "Wonen" of "Wonen - Uit te werken" toe te kennen kan een deel van het evenemententerrein behouden blijven, hetgeen naar de mening van [appellante] in stedenbouwkundig opzicht een logischere invulling zou zijn. Zij begrijpt de tegenwerping van de raad dat op particuliere gronden geen woningbouw is toegestaan niet. Hiertoe voert zij aan dat het "Hoeveplan" ook woningbouw op particuliere gronden mogelijk maakt. Tot slot betoogt [appellante] dat op grond van de met de wethouder gevoerde overleggen het vertrouwen is gewekt dat de door haar gewenste woningbouw op deze gronden mogelijk gemaakt zou worden.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de aan het perceel toegekende bestemming in overeenstemming is met het bestaande gebruik. Voorts is woningbouw op dit perceel in strijd met het gemeentelijk beleid, inhoudende woningbouw in de kern uitsluitend op gemeentelijke gronden te laten plaatsvinden, teneinde de gewenste regie te kunnen behouden. Tot slot acht de raad het beter om te zoeken naar een alternatieve locatie voor het evenemententerrein dan te zoeken naar een alternatieve locatie voor de woningbouw.
2.4.2. Aan het perceel kadastraal bekend [locatie 2] is de bestemming "Agrarisch (A)" toegekend. Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de voor "Agrarisch (A)" aangewezen gronden bestemd voor: het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen met daarbij behorende: bouwwerken, geen gebouw zijnde - niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest. Niet in geschil is dat de bestemming in overeenstemming is met het huidige gebruik. De door [appellante] gewenste woningbouw op haar gronden is in strijd met het gemeentelijke beleid om op gronden in de kern die thans niet in bezit zijn van de gemeente, geen woningbouw toe te staan. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van zijn beleid. Niet gebleken is dat inwilliging van de wensen van [appellante] zodanige voordelen met zich meebrengt dat de raad hieraan niet voorbij heeft kunnen gaan. Ten aanzien van de door [appellante] gemaakte vergelijking met het "Hoeveplan" wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het "Hoeveplan" in het buitengebied is gelegen en het perceel van [appellante] in de kern van Wapse ligt. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Ten overvloede overweegt de Afdeling dat het "Hoeveplan" nog in procedure is en dat hiertegen eigen rechtsmiddelen openstaan. Wat betreft het betoog van [appellante] dat door de gevoerde overleggen het vertrouwen is gewekt dat woningbouw op de gronden van [appellante] mogelijk zou worden, overweegt de Afdeling dat zoals reeds onder 2.3.2.1. is overwogen, in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden.
2.4.3. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is op dit punt ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" wat betreft de gronden ten zuiden van de percelen van [appellante], kadastraal bekend [locatie 1 en 2] en het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken (W-U)";
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010