200906118/1/R2.
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de raad van de gemeente Nunspeet,
appellant,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 18 juni 2009, kenmerk 2008-022448, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Nunspeet (hierna: de raad) bij besluit 27 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Nunspeet-Kom" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2009, beroep ingesteld. De raad heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 10 september 2009.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door A.J. van Putten, werkzaam bij de gemeente, en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B], bij monde van [belanghebbende A], en bijgestaan door mr. E.T de Jong, advocaat te Arnhem, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het voorliggende plan voorziet in een herziening van de verschillende geldende plannen voor de kom van Nunspeet. Het plan is grotendeels conserverend van aard en maakt tevens incidenteel nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
2.3. Het college heeft bij het bestreden besluit goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" en het plandeel met de bestemming "Tuin (T)" wat betreft het perceel aan [locatie]. Het college stelt zich op het standpunt dat de raad niet overeenkomstig het voorstel van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college van B&W), inhoudende dat het ontwerpplan zodanig wordt aangepast dat ter plaatse een pension is toegestaan, heeft besloten. Uit de overgelegde stukken blijkt onvoldoende welke motivering hieraan ten grondslag ligt. Daarbij is niet toegelicht waarom het gerechtvaardigd is af te wijken van de in 1990 verleende vrijstelling krachtens artikel 19 van de WRO ten behoeve van het houden van een pension op het perceel aan [locatie], aldus het college. Voorts stelt het college dat niet is gebleken dat het bestaande gebruik daadwerkelijk overlast oplevert en dat die eventuele overlast niet door middel van andere middelen kan worden gereguleerd. Tot slot stelt het college zich op het standpunt dat niet duidelijk is hoe de raad de bestemming binnen de planperiode wil gaan realiseren.
2.4. De raad betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" en het plandeel met de bestemming "Tuin (T)" wat betreft het perceel aan [locatie]. Hiertoe voert de raad aan dat een pension in een rij eengezinswoningen uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat onaanvaardbaar is. Voorts betoogt de raad dat het huidige gebruik tot parkeeroverlast leidt.
2.5. Aan het pand aan [locatie] is in 1990 krachtens artikel 19 van de WRO een vrijstelling verleend ten behoeve van het houden van een pension. De Afdeling stelt vast dat dit pand overeenkomstig de vrijstelling wordt gebruikt. In het ontwerpplan is aan deze gronden de bestemming "Wonen (W)" en de bestemming "Tuin (T)" toegekend. Hiertegen hebben de eigenaren van de gronden, [belanghebbende A] en [belanghebbende B], een zienswijze ingediend. In de zienswijzennota wordt geadviseerd om het ontwerpbestemmingsplan aan te passen en gewijzigd vast te stellen overeenkomstig de verleende vrijstelling. In de raadsvergadering van 27 november 2008 heeft de raad een amendement aangenomen, inhoudende dat het gewenst is de gronden aan [locatie] te bestemmen overeenkomstig het ontwerpplan.
2.6. Tussen partijen is niet in geschil dat met de planregeling het huidig gebruik van het pand aan [locatie] dat krachtens de voornoemde vrijstelling is toegestaan, onder het overgangsrecht is gebracht. Het amendement is de enige motivering die ten grondslag ligt aan het niet als zodanig bestemmen van de gronden. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de raad hiermee onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de gronden niet overeenkomstig de vrijstelling zijn bestemd. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de raad geen blijk heeft gegeven van een afweging van het belang bij een woonomgeving en de belangen van [belanghebbende A] en [belanghebbende B]. Dit klemt te meer nu, gezien de plankaart, niet alle omliggende gronden een woonbestemming hebben gekregen. Voorts is door de raad niet aannemelijk gemaakt het huidig gebruik overlast tot gevolg heeft en dat beëindiging van het huidige gebruik binnen de planperiode zal plaatsvinden.
2.7. De conclusie is dat hetgeen de raad heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010