200907509/1/H1.
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend te [woonplaats],
[appellant B], wonend te [woonplaats]
[appellant C], wonend te [woonplaats], en
[appellant D], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 1 september 2009 in zaak nr. 09-899 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Velsen.
Bij besluit van 13 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Velsen (hierna: het college) het door appellanten (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]) tegen het besluit van 11 juni 2007 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en dit besluit waarbij [appellant] onder oplegging van dwangsom is gelast om een kippenhok, een dagverblijf, een stacaravan en alle al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten die niet noodzakelijk zijn voor het beheer van de gronden als volkstuin, te verwijderen en verwijderd te houden van het perceel [locatie], nrs. […] en […] te Velsen (hierna: het perceel) en het gebruik van het perceel voor opslag van oud ijzer te staken en gestaakt te houden gehandhaafd met uitzondering van de last betrekking hebbend op het kippenhok.
Bij uitspraak van 1 september 2009, verzonden op 2 september 2009, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.H.J. Ermers en mr. M.A. Menalda, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
2.2. Het perceel heeft ingevolge het vigerende bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Zuid' de bestemming 'aktieve recreatie - volkstuinen'.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn deze gronden bestemd voor het aanleggen van recreatie-elementen, welke primair gericht zijn op aktieve recreatie, zoals het houden van volkstuinen.
Ingevolge artikel 12, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, is op de gronden aangewezen voor 'volkstuinen' uitsluitend bebouwing toegestaan voor eigen gebruik in de vorm van een dagverblijf en/of een kasje, mits per tuin slechts één dagverblijf wordt opgericht met een oppervlakte van niet meer dan 16 m2.
Ingevolge artikel 15, lid I, aanhef en onder f, van de planvoorschriften, is het verboden de in dit plan opgenomen gronden te gebruiken, te doen of te laten gebruiken als opslag-, stort- of bergplaats buiten de bebouwing van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of produkten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het beheer en/of onderhoud van de gronden of zulks voortvloeit uit het gebruik overeenkomstig de toegestane bestemming.
2.3. Op het perceel behorend tot een volkstuinencomplex staat onder meer een dagverblijf met een oppervlakte van 52 m2 en een caravan van 13 m2. Deze zijn zonder bouwvergunning gebouwd. Het college was derhalve bevoegd ter zake handhavend op te treden.
2.4. Niet in geschil is dat ten tijde van het primaire besluit op het perceel in strijd met artikel 15, lid I, aanhef en onder f, van de planvoorschriften opslag van oud ijzer en andere voorwerpen plaatsvond, zodat het college bevoegd was ter zake handhavend op te treden. Voor zover [appellant] als beperking van de handhavingsbevoegheid van het college aanvoert dat de opslag van oud ijzer ten tijde van het besluit van 13 januari 2009 was beëindigd, zodat verweerder het primaire besluit in zoverre had moeten herroepen, overweegt de Afdeling, zoals eerder is overwogen in de uitspraak van 4 februari 2004 in zaak nr.
200205540/1, dat het enkele feit dat een deel van de overtredingen ten tijde van het bestreden besluit was beëindigd niet met zich brengt dat verweerder het primaire besluit in bezwaar deels had moeten herroepen.
2.5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het generaal pardon van toepassing is. Het generaal pardon bevat geen maximale maten voor dagverblijven en heeft als peildatum niet 1988, maar 1999.
2.6.1. Het handhavingsbeleid van de gemeente Velsen is neergelegd in de nota "Beleid Handhaving, Bouwen en gebruik" (hierna: de Nota). De Nota is vastgesteld door de gemeenteraad op 22 november 2001. In paragraaf 6.3 en 6.4 van de Nota is een zogenoemd generaal pardon opgenomen voor overtredingen die hebben plaatsgevonden voor 1 mei 1999, waarbij de veiligheid niet in geding is en die betrekking hebben op dagverblijven op volkstuincomplexen met een maximale afmeting van 15 m2 en een goothoogte van 2,5 m en een nokhoogte van 3.5 m.
2.6.2. Anders dan [appellant] stelt is de rechtbank bij de vraag of het zogenoemde generaal pardon van toepassing is niet uitgegaan van 1988 als peildatum. De rechtbank heeft 1988 genoemd als peildatum voor de vraag of het overgangsrecht voor bebouwing als opgenomen in het bestemmingsplan van toepassing is.
De omstandigheid dat in de motie Vosse het generaal pardon zag op lichte overtredingen, waarbij geen maten waren vermeld -wat daar ook van zij- kan er niet aan afdoen dat in de Nota, zoals die nadien door de gemeenteraad is vastgesteld, wel maximale maten staan vermeld en voorts is omschreven welke lichte overtredingen het betreft. De caravan noch de koelkast voor het bewaren van kippenvoer vallen onder de in paragraaf 6.3 van de Nota opgenomen omschrijvingen.
De rechtbank heeft op juiste gronden overwogen dat het generaal pardon niet van toepassing. Het betoog faalt.
2.7. Het betoog dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de splitsing van het perceel, waardoor per tuin niet meer dan 16 m2 dagverblijf aanwezig is, faalt. Nu ten tijde van het nemen van het besluit van 13 januari 2009 het perceel nog niet was gesplitst, bestond reeds daarom op dat moment geen concreet zicht op legalisering.
2.8. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college op grond van het gelijkheidsbeginsel van handhaving had behoren af te zien.
2.8.1. De door [appellant] genoemde situaties op het volkstuinencomplex betreffen geen zodanig met de onderhavige situatie vergelijkbare gevallen, dat terecht een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan worden gedaan. Uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat voor enkele situaties bouwvergunning en vrijstelling is verleend op grond van het overgangsrecht voor bebouwing als opgenomen in het bestemmingsplan of met het oog op het toekomstige planologische kader. In een andere situatie was de bebouwing reeds voor 1988, de peildatum voor het overgangsrecht als opgenomen in het bestemmingsplan, aanwezig. Op twee van de genoemde percelen is geen bebouwing aangetroffen. Het betoog faalt.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Bij besluiten van 11 november 2009 en 14 december 2009 heeft het college de begunstigingstermijn in het besluit van 11 juni 2007 verlengd. Die besluiten worden, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
2.10.1. De besluiten tot verlenging van de begunstigingstermijn, genomen na het bereiken van het maximum aan de te verbeuren dwangsommen wegens het niet voldoen aan de in het besluit van 11 juni 2007 opgenomen last en de verjaring van de bevoegdheid tot invordering van deze dwangsommen, kunnen niet bewerkstelligen dat na het verstrijken van de verlengde begunstigingstermijn opnieuw dwangsommen worden verbeurd ten laste van [appellant] wegens het niet voldoen aan de in het besluit van 11 juni 2007 opgenomen last. De besluiten van 11 november 2009 en 14 december 2009 dienen te worden vernietigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Velsen van 11 november 2009, kenmerk U09.006535, en 14 december 2009, kenmerk I09.008240.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010