200909488/2/R1.
Datum uitspraak: 15 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekster sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [verzoeker sub 3A], [verzoeker sub 3B] en [verzoeker sub 3C] (hierna in enkelvoud: [verzoeker sub 3]), wonend te [woonplaats],
4. [verzoeker sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [verzoeker sub 5], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Rijswijk,
verweerder.
Bij besluit van 3 november 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Kantoorgebouw Laan van Zuid Hoorn" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekster sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2009, [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2009, [verzoeker sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2009, [verzoeker sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2009, en [verzoeker sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2009, heeft [verzoekster sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2009, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 3] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 4] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 5] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 24 februari 2010, waar [verzoekster sub 1], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3], in de persoon van [verzoeker sub 3A], [verzoeker sub 4], vertegenwoordigd door [verzoeker sub 3A], en [verzoeker sub 5], vertegenwoordigd door [verzoeker sub 3A], en de raad, vertegenwoordigd door G.H. Groeneveld en M. de Hoog, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Mewivast Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. J.L. Zijlma, advocaat te 's-Gravenhage, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van een kantoorgebouw aan de Laan van Zuid Hoorn op het bedrijventerrein Hoornwijck, tussen de gronden aan Park Hoornwijck 2a/2b en de Laan van Zuid Hoorn 35.
2.3. [verzoekster sub 1], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3], [verzoeker sub 4] en [verzoeker sub 5] kunnen zich met dit plan niet verenigen en beogen met hun verzoeken onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
2.4. Ter zitting is gebleken dat Mewivast voornemens is zo spoedig mogelijk een aanvang te maken met het realiseren van het bouwplan. Gelet hierop is in zoverre sprake van een spoedeisend belang, zodat zal worden beoordeeld of er aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[verzoeker sub 4] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich in dit geval niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [verzoeker sub 4] gestelde omstandigheid dat zij vanwege ziekte niet in staat was een zienswijze in te dienen, aangezien het in dat geval op haar weg heeft gelegen om afdoende maatregelen te treffen ten behoeve van de behartiging van haar belangen, bijvoorbeeld door het inschakelen van haar vader [verzoeker sub 5].
Gelet op het voorgaande verwacht de voorzitter dat het beroep van [verzoeker sub 4] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard. In verband hiermee komt het verzoek van [verzoeker sub 4] om een voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking.
2.6. Naar aanleiding van het ter zitting door de raad gehouden betoog dat [verzoekster sub 1] en [verzoeker sub 3] niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, overweegt de voorzitter dat niet is uitgesloten dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat zij gelet op de afstand van hun woningen tot het plangebied en in aanmerking genomen de aard en omvang van de voorziene ruimtelijke ontwikkeling niet rechtstreeks in hun belang worden geraakt door het bestreden besluit en daarom in hun beroep niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. Hieraan worden voor deze voorlopige voorzieningprocedure geen gevolgen verbonden, nu de door hen in deze procedure aangevoerde gronden overeenstemmen met de gronden zoals door [verzoeker sub 5] aangevoerd en waarop op de navolgende wijze wordt beslist.
2.7. [verzoeker sub 5] voert aan dat hij geen daadwerkelijke invloed op de inhoud van het plan heeft gehad, omdat voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen inspraak is geboden.
2.7.1. Zoals de Afdeling bij uitspraak van 24 februari 2010 in zaak no.
200905722/1/R3heeft overwogen maakt het bieden van inspraak geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
2.8. [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 5] betogen dat het gemeentebestuur misbruik heeft gemaakt van de publieke rol om de gesloten privaatrechtelijke transactie door te zetten, waarbij de gemeente financieel belang heeft.
2.8.1. Naar het voorlopige oordeel van de voorzitter brengt de enkele omstandigheid dat uitvoering van het plan voor de gemeente mogelijk financieel gunstig is, nog niet met zich dat de raad op oneigenlijke wijze van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
2.9. [verzoeker sub 5] betoogt verder dat de voorziene bebouwing niet in een behoefte voorziet. Hij wijst er op dat er in de omgeving van het plangebied veel kantoren leeg staan.
2.9.1. In paragraaf 5.1 van de plantoelichting staat dat er een ernstig tekort aan kwalitatief hoogwaardige nieuwbouwkantoren dreigt en dat het beoogde kantoorgebouw aan de toenemende vraag kan voldoen. Gelet hierop alsmede gezien het feit dat ter zitting van de zijde van Mewivast is verklaard dat er een gegadigde voor het kantoorgebouw is, ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene bebouwing in een behoefte voorziet.
2.10. [verzoeker sub 5] voert verder aan dat de belofte die bij aankoop van zijn woning is gedaan dat er een park met speelmogelijkheden zou komen, niet is nagekomen en dat het plan in zoverre in strijd met artikel 31 van het Verdrag inzake de rechten van het kind is vastgesteld.
2.10.1. Voor zover genoemd artikel al direct toepasbare normen inhoudt, ziet de voorzitter geen aanleiding om te oordelen dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat op het betrokken bouwperceel, waarop ingevolge het voorgaande bestemmingsplan "Hoornwijck" de bestemming "Uit te werken kantoren en bedrijven (UKB)" rust, in een park met speelmogelijkheden zou worden voorzien. De verwachting is dan ook niet dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de raad het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld, dan wel de gestelde rechten heeft geschonden.
2.11. [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 5] betogen dat het kantoorgebouw niet past in de omgeving.
2.11.1. Voor het kantoorgebouw is in het plan een maximale hoogte toegestaan van 15 meter. Ter zitting is gebleken dat aan de west- en oostzijde van het plangebied kantoorgebouwen staan met een nagenoeg gelijke hoogte. Verder staat vast dat aan de zuidzijde gebouwen zijn gelegen van 15 meter en hoger. Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het voorlopige oordeel van de voorzitter in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat het kantoorgebouw past in de omgeving.
2.12. [verzoeker sub 5] vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
2.12.1. [verzoeker sub 5] is woonachtig aan [locatie]. De afstand van zijn woning tot het plangebied bedraagt ongeveer 50 meter.
In het voorgaande plan waren de gronden van het plangebied bestemd als "Uit te werken kantoren en bedrijven (UKB)". Deze bestemming laat een kantoorgebouw toe die wat betreft hoogte en massa vergelijkbaar is met hetgeen in het voorliggende plan is voorzien. In afwijking van het voorgaande plan maakt het plan thans vier in plaats van twee bouwlagen mogelijk. De voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, mede gelet op de afstand tussen de woning van [verzoeker sub 5] en het plangebied, de verandering die het plan ten opzichte van het voorgaande plan met zich brengt geen ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker sub 5] met zich brengt.
2.13. [verzoeker sub 5] betoogt dat het plan in strijd is met het gemeentelijke Groenbeleidsplan, met name hetgeen is gesteld in paragraaf 6.13.
2.13.1. Wat betreft de in geding zijnde gronden is in de voornoemde paragraaf van het Groenbeleidsplan bepaald dat gebouwen in een groene omlijsting dienen te staan. Niet aannemelijk is geworden dat het plan deze gedachte doorkruist. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat aan de gronden die grenzen aan het boezemwater dat uitkomt in het Rijn-Schiekanaal in het plan de bestemming "Groen" is toegekend.
2.14. [verzoeker sub 5] vreest voor parkeer- en verkeersproblemen.
2.14.1. In artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de planregels is - voor zover hier van belang - bepaald dat voor het hele plangebied in 22 parkeerplaatsen moet worden voorzien. [verzoeker sub 5] heeft, mede gelet op het feit dat in de directe nabijheid een openbaar vervoersknooppunt is gelegen, niet aannemelijk gemaakt dat dit aantal onvoldoende is.
Evenmin is voorshands aannemelijk geworden dat het plan verkeersproblemen met zich brengt.
2.15. [verzoeker sub 5] betoogt tot slot dat het plan een onevenredige aantasting van de aanwezige flora en fauna en de omliggende natuurwaarden met zich brengt. In dit verband wijst hij er op dat het gebied een aanvliegroute voor vleermuizen is en dat aan het aan het plan ten grondslag gelegde ecologische onderzoek dat in opdracht van Mewivast is uitgevoerd, gebreken kleven.
2.15.1. In opdracht van Mewivast heeft een oriënterend ecologisch onderzoek plaatsgevonden ter plaatse van het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Oriënterend ecologisch onderzoek Laan van Zuidhoorn te Rijswijk" van 25 juli 2008. De conclusie van het rapport ten aanzien van de gebiedsbescherming is dat de voorziene ontwikkeling geen significante effecten heeft op de omliggende Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. In het rapport wordt ten aanzien van de soortenbescherming geconcludeerd dat het voorgenomen initiatief kan worden verwezenlijkt zonder dat daarvoor van tevoren een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is verkregen.
[verzoeker sub 5] heeft voorshands niet aannemelijk gemaakt dat het rapport op dit punt zodanige gebreken vertoont dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren noch dat de in het rapport opgenomen conclusies onjuist zijn. De enkele omstandigheid dat de opdrachtgever van het rapport Mewivast is, maakt nog niet dat niet van de conclusie kan worden uitgegaan.
Voor zover [verzoeker sub 5] het rapport "Inventarisatie vleermuizen projectlocatie parkeergarage Hoornwijk te Rijswijk" van 27 juli 2006 heeft ingebracht, overweegt de voorzitter als volgt. Daargelaten de omstandigheid dat dit rapport van oudere datum is dan het aan het plan ten grondslag gelegde rapport en ziet op een andere locatie dan het plangebied, toont dit rapport niet aan dat er ter plaatse van het plangebied een trekroute van vleermuizen bestaat.
2.16. Gelet op het voorgaande verwacht de voorzitter niet dat de door [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 5] aangevoerde gronden in de bodemprocedure tot een vernietiging van het bestreden besluit zullen leiden.
Gelet op het vorenstaande zullen de verzoeken van [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 5], [verzoekster sub 1] en [verzoeker sub 3] om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
2.17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2010