ECLI:NL:RVS:2010:BL8102

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901523/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier wegens gevaar voor openbare orde

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling was eerder veroordeeld tot een taakstraf wegens een gepleegd misdrijf, wat volgens het beleid van de staatssecretaris leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank had eerder de afwijzing van de staatssecretaris vernietigd, maar de staatssecretaris ging in hoger beroep. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag geen ruimte had voor een nadere belangenafweging, omdat de omstandigheden van de veroordeling al in het beleid waren verdisconteerd. De Raad van State concludeerde dat de belangenafweging van de staatssecretaris niet in strijd was met de vereiste zorgvuldigheid en verklaarde het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris werd ongegrond verklaard. De beslissing werd genomen op 11 maart 2010.

Uitspraak

200901523/1/V3.
Datum uitspraak: 11 maart 2010
Raad va State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 2 februari 2009 in zaak nr. 08/8039 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 maart 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen in grief 1 is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), met dat oordeel volstaan.
2.2. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat de staatssecretaris in het bij haar bestreden besluit weliswaar een afweging heeft gemaakt tussen de belangen van de vreemdeling enerzijds en het algemene belang van de openbare orde van de Nederlandse samenleving anderzijds, maar dat uit dat besluit niet blijkt dat hij alle belangen van de vreemdeling bij deze belangenafweging heeft meegewogen. Niet is gebleken dat de staatssecretaris waarde heeft gehecht aan het feit dat de vreemdeling reeds acht jaar, deels met een verblijfsvergunning, in Nederland verblijft. Evenmin is volgens de rechtbank gebleken dat hij de omstandigheid dat de vreemdeling ten tijde van het gepleegde delict nog jong was, alsmede de omstandigheid dat geen sprake is van recidive en van een actueel gevaar voor de openbare orde, bij de belangenafweging heeft betrokken. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat uit dat besluit evenmin blijkt dat de staatssecretaris bovenvermelde omstandigheden in het kader van de belangenafweging op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft betrokken. De belangenafweging is naar het oordeel van de rechtbank dan ook in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.
2.3. In grief 2 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank aldus heeft miskend dat uit paragraaf B1/4.4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) voortvloeit dat de aanvraag van de vreemdeling wordt afgewezen, nu hij is veroordeeld ter zake van een misdrijf en dat de door haar genoemde omstandigheden reeds in het vigerende beleid zijn verdisconteerd. Voorts heeft de rechtbank miskend dat in het besluit van 13 februari 2008 alle relevante en door de rechtbank geschetste omstandigheden betrokken zijn bij de beantwoording van de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot afwijken van dat beleid, aldus de staatssecretaris.
2.3.1. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Ingevolge artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan, voor zover thans van belang, de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, krachtens artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, van die wet worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien de vreemdeling ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een taakstraf.
Volgens paragraaf B1/4.4 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, kan ingevolge de Vw 2000 het verblijf van een vreemdeling in Nederland worden geweigerd dan wel beëindigd, indien de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde. In deze paragraaf zijn de algemene regels opgenomen over de openbare orde bij de verlening van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste verblijfsaanvaarding van vreemdelingen en de ontzegging van voortzetting van verblijf van vreemdelingen, aldus die paragraaf.
Volgens paragraaf B1/4.4.1 ("Eerste verblijfsaanvaarding"), voor zover thans van belang, wordt de aanvraag afgewezen, indien sprake is van een veroordeling tot een taakstraf.
2.3.2. Niet in geschil is dat de vreemdeling wegens een door hem gepleegd misdrijf bij vonnis van 8 maart 2005 door de rechtbank te Leeuwarden is veroordeeld tot een taakstraf. Gelet op het ter zake gevoerde beleid, weergegeven in rechtsoverweging 2.3.1., wordt in dat geval de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De formulering van paragraaf B1/4.4.1 biedt de staatssecretaris behoudens in geval van omstandigheden die daarin niet zijn verdisconteerd geen ruimte voor een nadere belangenafweging.
De door de rechtbank vermelde omstandigheden, verband houdend met het gepleegde misdrijf, moeten geacht worden bij de vaststelling van het beleid te zijn betrokken in die zin dat ervan moet worden uitgegaan dat deze omstandigheden reeds door de strafrechter zijn beoordeeld. Bij de toepassing van het beleid door de staatssecretaris geldt een veroordeling tot een taakstraf zoals hier aan de orde voor hem als een vaststaand gegeven in verband waarmee een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, moet worden afgewezen. De bedoelde omstandigheden vormen om die reden evenmin bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die de staatssecretaris tot een nadere belangenafweging noopten.
Nu er voorts geen andere relevante omstandigheden naar voren zijn gebracht, is de door de staatssecretaris verrichte belangenafweging niet in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. De grief slaagt.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene en nu geen andere beroepsgronden zijn voorgedragen, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 13 februari 2008 alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 2 februari 2009 in zaak nr. 08/8039;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Bakker
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2010
395.
Verzonden: 11 maart 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser