200905267/1/H2.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Samenwerkende Basisscholen Alkemade, gevestigd te Oude Wetering,
appellante,
de stichting Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs,
verweerder.
Bij besluit van 3 december 2008 heeft de stichting Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs (hierna: het Participatiefonds) een verzoek van de stichting Stichting Samenwerkende Basisscholen Alkemade (hierna: de Stichting) om de uitkeringskosten, die voortvloeien uit het ontslag van een leerkracht uit vast dienstverband ten laste van het Participatiefonds te brengen, afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2009 heeft het Participatiefonds het hiertegen door de Stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 8 september 2009.
Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2010, waar de Stichting, vertegenwoordigd door mr. A.A.C. Schouten, werkzaam bij de bond katholiek primair onderwijs, en [algemeen directeur], en het Participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. H.P. Coppens, werkzaam bij het Participatiefonds, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 138, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, worden op de bekostiging van de uitgaven voor het personeel in mindering gebracht de kosten voor werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet. De eerste volzin is niet van toepassing, indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 184, op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van uitkeringen of suppleties als bedoeld in de eerste volzin.
Ingevolge artikel 184, eerste lid, voor zover van belang, is het bevoegd gezag van een school aangesloten bij een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet ten behoeve van gewezen personeel.
Ingevolge artikel 184, vierde lid, voor zover van belang, stelt de rechtspersoon regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 138, derde lid.
2.2. Het Participatiefonds is de in artikel 184 van de WPO bedoelde rechtspersoon. Het heeft voor het schooljaar 2008-2009 het "Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs voor het schooljaar 2008-2009" (hierna: het Reglement) opgesteld, dat in werking is getreden op 1 februari 2008 en betrekking heeft op ontslagen die zijn of worden geëffectueerd per of na 1 augustus 2008.
Ingevolge artikel 4.1 van het Reglement rust op het bevoegd gezag de verplichting in redelijkheid datgene te doen wat van het bevoegd gezag mag worden verwacht ter voorkoming van werkloosheid, respectievelijk om instroom in een werkloosheidsuitkering van betrokkene te voorkomen.
Ingevolge artikel 4.2 vindt de toetsing trapsgewijs plaats. Eerst wordt de onvermijdbaarheid van het ontslag op grond van door het bevoegd gezag aangegeven reden getoetst en vervolgens wordt de inspanning van het bevoegd gezag beoordeeld.
Ingevolge artikel 4.3 dient het ontslag gemeld te worden op basis van een van de gronden genoemd in de artikel 7 tot en met 11. In deze artikelen is per ontslaggrond aangegeven hoe het bevoegd gezag de onvermijdbaarheid van het ontslag aantoont.
Ingevolge artikel 4.4, voor zover thans van belang, wordt bij elke melding beoordeeld of aan het in artikel 4.1 gestelde is voldaan. Indien blijkt dat onvoldoende uitvoering is gegeven aan de activiteiten genoemd in het artikel dat op het ontslag van toepassing is, wordt het vergoedingsverzoek afgewezen. De inspanningsverplichting is door het Participatiefonds in de in dit artikel vermelde categorieën ondergebracht. Het bevoegd gezag informeert het Participatiefonds schriftelijk op welke wijze aan de inspanningsverplichting is voldaan. Activiteiten in het kader van de inspanningsverplichting worden uitsluitend in de beoordeling van een vergoedingsverzoek meegenomen, indien deze activiteiten hebben plaatsgevonden voorafgaande aan de datum van ontslag.
Ingevolge artikel 4.4.1, aanhef, wordt bij de categorieën I, II, III en IV in alle gevallen schriftelijk bewijs gevraagd.
Ingevolge dat artikel, categorie IV-A onder 1, wordt als bewijs onder meer geaccepteerd een afschrift van een brief waarmee het bevoegd gezag bij collega-schoolbesturen informeert of er voor betrokkene een vacature voorhanden is, dan wel een afschrift van een gespreksverslag waaruit blijkt dat de dreigende werkloosheid van betrokkene aan de orde is gesteld in overlegsituaties met collega-schoolbesturen. Indien gebruik wordt gemaakt van een mobiliteitscentrum of arbeidspool wordt als bewijsstuk geaccepteerd een afschrift van de inschrijving bij het mobiliteitscentrum of de arbeidspool.
Ingevolge artikel 4.4.2 geeft het bevoegd gezag, indien door het bevoegd gezag niet (volledig) aan de gevraagde inspanning kan worden voldaan, gemotiveerd aan wat daarvan de reden is.
Ingevolge artikel 6.3 wordt een vergoedingsverzoek afgewezen indien niet is voldaan aan het gestelde in artikel 4.4.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder e, voor zover van belang, kan ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid een grond voor toewijzing van een vergoedingsverzoek zijn. Bij een ontslag op grond van deze bepaling dient het bevoegd gezag te voldoen aan de inspanningsverplichting, bedoeld in artikel 4, categorie I, II, III en IV. Indien betrokkene volledig arbeidsongeschikt is verklaard (ontslag uit een vast dienstverband en 80-100% ziek volgens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; hierna: UWV) verlangt het Participatiefonds geen inspanning als bedoeld in de categorieën II, III en IV.
Ingevolge categorie IV-A hulp bij behoud van werk, extern (bij ontslag uit een vast dienstverband) gelden de volgende eisen die het Participatiefonds in dit kader aan een ontslag op grond van deze bepaling stelt:
1. extern een passende functie zoeken (indien aangesloten, gebruik maken van een mobiliteitscentrum/arbeidspool, zoeken bij een ander bevoegd gezag of buiten het onderwijs); en
3. voormelding bij het Participatiefonds; of
4. aanbieden van outplacement (outplacement vervangt de inspanningen 1 tot en met 3 van deze categorie).
2.3. De betrokken leerkracht is bij besluit van 27 juni 2008 met ingang van 1 augustus 2008 ontslagen uit vast dienstverband wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid, als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e, van het Reglement. De Stichting heeft het Participatiefonds over het ontslag geïnformeerd door toezending van een op 19 juni 2008 gedateerd formulier 'voormelding dreigend ontslag'.
2.4. Bij het bestreden besluit van 16 juli 2009 heeft het Participatiefond het besluit van 3 december 2008 gehandhaafd, waarbij zij heeft geweigerd de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van de betrokken leerkracht ten laste van het Participatiefonds te brengen. Hieraan heeft het Participatiefonds ten grondslag gelegd dat niet kan worden vastgesteld dat de Stichting heeft voldaan aan de op haar rustende inspanningsverplichting als bedoeld in verplichting 1 van categorie IV-A.
2.5. De Stichting betoogt dat het Participatiefonds ten onrechte heeft aangenomen dat zij niet heeft voldaan aan de vereiste inspanningsverplichting. Zij stelt redelijkerwijs alles te hebben gedaan om te voorkomen dat de betrokken leerkracht werkloos zou worden. De Stichting voert aan dat het zoeken van een externe, passende functie voor de leerkracht zinloos was, omdat zij gelet op haar gezondheidstoestand en resterende arbeidscapaciteit niet herplaatsbaar was bij een andere onderwijsinstelling en zonder omscholing ook niet buiten het onderwijs. Volgens de Stichting is het nimmer haar bedoeling geweest om niet in herplaatsing van de betrokken leerkracht te investeren, maar meende zij, afgaande op een mededeling van het UWV, dat het UWV zorg zou dragen voor reïntegratie van de betrokken leerkracht en dat daarom van haar geen verdere inspanningen meer werden gevergd.
Indien dit betoog niet slaagt, voert de Stichting aan dat het besluit van 3 december 2008, dat bij besluit van 16 juli 2009 is gehandhaafd, voor haar ernstige financiële consequenties heeft, die in geen verhouding staan tot het daarmee te dienen doel. Volgens de Stichting heeft het Participatiefonds ten onrechte geen belangenafweging gemaakt, waarbij de financiële gevolgen voor de Stichting zijn betrokken, en is het besluit van 3 december 2008, dat bij het besluit van 16 juli 2009 is gehandhaafd, daarom onzorgvuldig tot stand gekomen.
2.5.1. Vast staat dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de leerkracht in het kader van de Wet inkomen naar arbeidsvermogen, ten tijde van haar ontslag en van het besluit op bezwaar 52% bedroeg. Nu de Stichting de leerkracht onbetwist geen outplacement heeft aangeboden, is de vraag aan de orde of zij aan de overige verplichtingen als bedoeld in categorie IV-A heeft voldaan.
Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Gelet op de toelichting op artikel 4 van het Reglement, die ingevolge artikel 27.1 deel uitmaakt van het Reglement, staat in het kader van de instroomtoets als hier aan de orde de inspanning van de werkgever centraal. Onbetwist is dat de Stichting geen inspanningen heeft verricht om de betrokken leerkracht passend werk aan te bieden bij een andere onderwijsinstelling of buiten het onderwijs, zoals verplichting 1 van categorie IV-A vereist. De door het UWV ondernomen reïntegratie-activiteiten, waarnaar zij heeft verwezen, zijn gelet op artikel 4.4 van het Reglement niet een dergelijke inspanning, reeds omdat deze activiteiten eerst na het ontslag zijn aangevangen.
De Stichting onderkent voorts niet dat, nu de leerkracht 52% arbeidsongeschikt is verklaard, zij in staat moest worden geacht om gedeeltelijk deel te nemen aan het arbeidsproces. Indien, zoals de Stichting heeft gesteld, de betrokken leerkracht alleen na omscholing in aanmerking kon komen voor een functie buiten het onderwijs, had het op de weg van de Stichting gelegen haar daartoe scholing aan te bieden, voorafgaande aan het ontslag. Voorts is niet gebleken dat de Stichting, zoals voorgeschreven in artikel 4.4.2 van het Reglement, voorafgaande aan het ontslag, aan het Participatiefonds heeft meegedeeld wat de reden is dat zij niet aan deze inspanningsverplichting heeft voldaan.
Uit artikel 138, derde lid, van de WPO volgt dat de Stichting in beginsel de kosten voor werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid voor een ontslagen leerkracht draagt, tenzij het Participatiefonds op een daartoe strekkend verzoek voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van het Participatiefonds brengen van die kosten. Gelet op artikel 6.3 van het Reglement wordt een vergoedingsverzoek afgewezen indien niet is voldaan aan artikel 4.4 van het Reglement. Deze bepaling biedt het Participatiefonds niet de mogelijkheid andere belangen, zoals het financiële nadeel voor de Stichting, mee te wegen bij haar besluitvorming. Het betoog van de Stichting, dat het Participatiefonds onzorgvuldig of in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld, slaagt reeds daarom niet.
2.5.2. Uit het voorgaande volgt dat de Stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat van haar niet meer kon worden gevergd dan zij blijkens de stukken heeft gedaan. Het Participatiefonds heeft terecht geweigerd de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van de betrokken leerkracht ten laste van het Participatiefonds te brengen, omdat de Stichting niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichting, bedoeld onder 1 van categorie IV-A.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010