200903908/1/H1.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 17 april 2009 in zaak nr. 08/1830 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen.
Bij besluit van 9 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen van een bedrijfsgebouw ten behoeve van buitenschoolse opvang op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 mei 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 9 juli 2007 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 17 april 2009, verzonden op 20 april 2009, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 mei 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 juni 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak, gezamenlijk met zaak nr.
200907770/1/H1, ter zitting behandeld op 22 februari 2010, waar [appellante], bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, en het college, vertegenwoordigd door N.J.M. Röling, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. J.A. Oudendijk, advocaat te Amsterdam, en [belanghebbende], gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in het gedeeltelijk veranderen van een bedrijfsruimte ten behoeve van het realiseren van een buitenschoolse opvang inclusief bijbehorende voorzieningen. De buitenschoolse opvang zal op de bovenverdieping van de winkel/bedrijfsruimte worden verwezenlijkt. In het bouwplan zijn vijf parkeerplaatsen voorzien.
2.2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vinkeveen-Zuid" (hierna: het bestemmingsplan). Het college heeft daarvan met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ten behoeve van het parkeren niet in voldoende mate ruimte is aangebracht op het perceel. Daartoe voert zij aan dat geen rekening is gehouden met het kinderdagverblijf, de werkplaats en het kantoor behorende bij het aannemersbedrijf, die zich op het perceel [locatie] bevinden.
2.3.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2007 in zaak nr.
200606965/1, terecht overwogen dat voor de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening hoeft te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De rechtbank is derhalve terecht tot de conclusie gekomen dat het college bij het besluit op bezwaar bij het berekenen van de parkeerbehoefte terecht geen rekening heeft gehouden met overige functies ter plaatse.
2.4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daartoe voert zij aan dat de buitenschoolse opvang niet beschikt over voldoende buitenspeelruimte. Voorts voert zij daartoe aan dat het bouwplan ten koste gaat van haar privacy.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vraag of de buitenschoolse opvang voldoet aan de vereisten van de Wet kinderopvang als zodanig in deze procedure niet aan de orde is. Voorts is niet gebleken dat het college in de omstandigheid dat de raad van de gemeente De Ronde Venen nog een beslissing diende te nemen omtrent vrijstelling voor het gebruik van de buitenruimte aanleiding had moeten zien om zijn medewerking aan het bouwplan te onthouden.
2.4.2. Het zich aan de dakkapel bevindende balkon, dat via een trap is te bereiken, heeft een geringe omvang. Ter zitting is namens [vergunninghouder] verklaard dat de trap dient als brandtrap en de deur naar het balkon alleen bij brand te openen is. De rechtbank heeft, in aanmerking nemende dat het balkon niet wordt gebruikt als speelruimte, terecht overwogen dat de inbreuk op de privacy van [appellante] niet zodanig is dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de kinderen op doordeweekse dagen van school worden gehaald door medewerkers van de buitenschoolse opvang en tussen 16.30 u en 18.00 u van de buitenschoolse opvang worden opgehaald en dus slechts enkele uren op het perceel aanwezig zijn.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010