ECLI:NL:RVS:2010:BL7805

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905136/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing en vergunning voor waterlozing en bouwproject in Ameide

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Het betreft een besluit van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Rivierenland, dat op 9 oktober 2007 ontheffing verleende voor het compenseren van verhard oppervlak en vergunning voor het lozen van hemelwater in verband met de nieuwbouw van het dorpshuis 'Het Spant' te Ameide. Appellant, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, stelde dat de publicatie van het besluit onzorgvuldig was en dat hij niet was gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelde echter dat het college de besluiten op de juiste wijze had bekendgemaakt en dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt naar voren te brengen.

De rechtbank ging ook in op de argumenten van appellant dat het college geen controleberekeningen had uitgevoerd voor extreme regenval en dat de belangenafweging niet correct was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het college beleidsvrijheid had bij de waterstaatkundige verzorging en dat de door appellant voorgestelde norm voor waterlozing niet gehanteerd hoefde te worden. De rechtbank bevestigde dat het college zich had gebaseerd op de Beleidsregels en dat de aanvraag om ontheffing en vergunning correct was beoordeeld. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van waterschappen bij het verlenen van ontheffingen en vergunningen, evenals de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming en de mogelijkheid voor appellanten om hun bezwaren naar voren te brengen. De beslissing van de Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en biedt duidelijkheid over de toepassing van de Keur waterkeringen en wateren.

Uitspraak

200905136/1/H2.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 juni 2009 in zaak nr. 08/3744 in het geding tussen:
appellant
en
het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Rivierenland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het college van dijkgraaf en heemraden (hierna: het college) van het waterschap Rivierenland (hierna: het waterschap) aan de gemeente Zederik ontheffing (hierna: de ontheffing) verleend voor het compenseren van verhard oppervlak, het leggen van een dam met duiker, het plaatsen van een beschoeiing en een hekwerk, alsmede vergunning (hierna: de vergunning) verleend voor het lozen van hemelwater van het nieuw verhard oppervlak in/nabij B-watergang nummers 036042 en 041174 ter plaatse van de Doelakkerweg te Ameide, percelen kadastraal bekend gemeente Ameide, sectie B, nummers 3172 en 3173, in verband met de nieuwbouw van het dorpshuis met sportvoorzieningen 'Het Spant'.
Bij besluit van 3 juli 2008 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard en het besluit van 9 oktober 2007 met een aangepaste motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 19 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 augustus 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2010, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door ing. R.G. van Bruggen en ing. L. van der Zouwen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. van Ingen en H. Stok, beiden ambtenaren in dienst van het waterschap, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder 1, van de Keur waterkeringen en wateren (hierna: de Keur) van het waterschap is het, tenzij anders door het dagelijks bestuur bepaald, verboden in, op, onder en boven de kern- en beschermingszones van waterstaatswerken werkzaamheden te verrichten.
Ingevolge die aanhef en onder 2 is het, tenzij anders door het dagelijks bestuur bepaald, verboden in, op, onder en boven de kern- en beschermingszones van waterstaatswerken werken of (opgaande hout-) beplantingen aan te brengen of te hebben.
Ingevolge artikel 15a is het verboden waterkeringen en wateren (met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe ten dienste staande kunstwerken) te graven of aan te leggen met als oogmerk deze te verbinden met bestaande waterstaatswerken.
Ingevolge artikel 19a is het verboden zonder ontheffing hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak op een water te lozen.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, kan het dagelijks bestuur van de in de Keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen in artikel 5 tot en met 16 vrijstelling dan wel ontheffing verlenen.
2.2. [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat de publicatie van het besluit van 9 oktober 2007 onzorgvuldig is geweest. Hij voert aan dat het college besluiten ook op de website van het waterschap publiceert en dat hij er daarom op mocht vertrouwen dat het besluit van 9 oktober 2007 op die website zou worden gepubliceerd. Dit is echter niet gebeurd, aldus [appellant].
2.2.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen, samengevat weergegeven, dat het besluit van 9 oktober 2007 een op aanvraag genomen besluit is, dat het college terecht overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bekend heeft gemaakt door toezending aan de aanvrager. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, bestaat voor het college geen wettelijke verplichting besluiten op de website van het waterschap te publiceren. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college niet onzorgvuldig heeft gehandeld door publicatie van het besluit van 9 oktober 2007 op de website van het waterschap achterwege te laten.
2.3. Ook het betoog van [appellant] dat hij in strijd met artikel 4:8 van de Awb niet is gehoord, faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen, samengevat weergegeven, dat nu [appellant] in de bezwaarfase zowel schriftelijk als mondeling zijn standpunt naar voren heeft kunnen brengen en dat ook heeft gedaan, niet is gebleken dat hij door een eventuele schending van artikel 4:8 van de Awb is benadeeld. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat deze grond niet tot vernietiging van het besluit op bezwaar van 3 juli 2008 leidt.
2.4. Het betoog van [appellant], dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn beroepsgrond dat het college ten onrechte bij de voorbereiding van het besluit van 9 oktober 2007 geen controleberekeningen heeft uitgevoerd voor extreme regenval die eens in de honderd jaar voorkomt, faalt evenzeer, reeds omdat het betoog berust op onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft op pagina 4, onderaan, van de aangevallen uitspraak overwogen, samengevat weergegeven, dat het college volgens de 'Beleidsregels Keur voor waterkeringen en wateren van waterschap Rivierenland' (hierna: de Beleidsregels) bij verlening van ontheffing van het verbod in artikel 19a van de Keur als norm een regenbui met een gemiddelde herhalingstijd van tien jaar + 10% (T=10+10%) hanteert en dat de rechtbank geen grond aanwezig acht voor het oordeel, dat het college zich bij verlening van de ontheffing en de vergunning niet op de Beleidsregels heeft mogen baseren. Vervolgens overweegt de rechtbank: "Hieruit volgt dat evenmin grond bestaat voor het oordeel dat verweerder de door eiser voorgestane norm van T=100 (dat wil zeggen uitgaande van een regenbui die eens in de 100 jaar kan vallen) had dienen te betrekken bij zijn besluitvorming."
2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte niet heeft getoetst, of het door onderzoeksbureau Tauw (hierna: Tauw) verrichte onderzoek voor het door dit bureau opgestelde advies 'Onderzoek afvoercapaciteit stedelijke ontwikkeling 't Spant te Ameide' van 23 oktober 2007 (hierna: het advies-Tauw) op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Hij voert aan dat het feit dat Tauw geen wettelijke adviseur is in de zin van artikel 3:9 van de Awb, onverlet laat dat een bestuursorgaan op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dient te toetsen of een onderzoek zorgvuldig tot stand is gekomen.
2.5.1. Volgens de stukken is het advies-Tauw op verzoek van de gemeente Zederik opgesteld en aan haar uitgebracht in het kader van een procedure op grond van de voormalige Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ter zitting is voorts van de zijde van het college toegelicht dat aan het besluit van 9 oktober 2007 alleen een watertoets uit 2004 ten grondslag is gelegd en dat het college bij de voorbereiding van het besluit op bezwaar van 3 juli 2008 het advies-Tauw, na toetsing van de inhoud en de wijze van totstandkoming ervan, mede heeft betrokken.
Het betoog faalt.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de belangenafweging ten onrechte niet tevens de verbetering van de waterhuishouding ter plaatse heeft betrokken. Hij voert aan, samengevat weergegeven, in het verleden meermaals met ernstige wateroverlast te zijn geconfronteerd. Volgens [appellant] had het college daarom het besluit niet alleen mogen baseren op de Beleidsregels en een eerder uitgevoerde watertoets, maar de aanvraag tevens moeten toetsen aan de norm T=100.
2.6.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college bij de waterstaatkundige verzorging van zijn beheersgebied beleidsvrijheid toekomt en terecht geen grond aanwezig geacht voor het oordeel dat de door het college opgestelde Beleidsregels kennelijk onredelijk of anderszins onjuist zijn. Daarbij is in aanmerking genomen dat de toepasselijke bepalingen van de Keur beogen het bestaande waterstaatkundige systeem in stand te houden en te beschermen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat verbetering van de waterhuishouding en beperking van het gestelde tekort aan oppervlaktewater, geen criteria zijn waaraan de aanvraag om ontheffing en vergunning moest worden getoetst.
De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat het college terecht bij de toetsing van de aanvraag niet de door [appellant] gewenste norm T=100 heeft gehanteerd, maar overeenkomstig de Beleidsregels is uitgegaan van de norm T=10+10%. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat het vorige college bij brief van 1 april 2004 voor het bouwplan van het nieuwe dorpshuis Het Spant een positief watertoetsadvies heeft afgegeven met als overweging dat voldoende waterberging in het bruto planoppervlak aanwezig is en dat het college dit advies bij brief van 18 juli 2007 heeft bevestigd. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar van 3 juli 2008 verder met juistheid op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat uit paragraaf 3.5.2 van de Beleidsregels volgt dat een aanvraag aan een eerder positief watertoetsadvies moet worden getoetst, zoals in deze zaak is gebeurd, en dat indien het bouwplan waarvoor de ontheffing wordt aangevraagd niet afwijkt van het bouwplan waarvoor de watertoets is uitgevoerd, zoals in deze zaak het geval is, in beginsel ontheffing en vergunning wordt verleend. Hieruit volgt, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat het college bij de beoordeling van de aanvraag van de gemeente Zederik om ontheffing en vergunning, anders dan [appellant] betoogt, het juiste toetsingskader heeft gehanteerd.
Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010
507.