200906481/1/H2.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 22 juli 2009 in zaak nr. 09/491 in het geding tussen:
de directie van de Dienst Wegverkeer.
Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft de directie een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade ten gevolge van het niet ongeldig verklaren van een kentekenbewijs op zijn verzoek afgewezen.
Bij besluit van 24 februari 2009 heeft de directie het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 september 2009.
De directie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Bij brieven van 18 december 2009 en 14 januari 2010 hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2.1. Bij brief van 10 oktober 2003 heeft [appellant] de directie verzocht het kentekenbewijs […] ongeldig te verklaren. Bij brief van 29 oktober 2003 heeft de directie dit verzoek afgewezen. Bij brief van 24 april 2008 heeft [appellant] opnieuw verzocht het kentekenbewijs ongeldig te verklaren. De directie heeft het kentekenbewijs op 6 mei 2008 ongeldig verklaard.
Bij brief van 4 augustus 2008 heeft [appellant] verzocht om vergoeding van schade die hij heeft geleden doordat het kentekenbewijs niet op zijn eerste verzoek ongeldig is verklaard.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de brief van 29 oktober 2003 als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt. Omdat [appellant] tegen dit besluit geen bezwaar heeft gemaakt, moet van de rechtmatigheid ervan worden uitgegaan, zodat geen grond bestaat voor vergoeding van schade ten gevolge van een onrechtmatig besluit.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de brief van 29 oktober 2003 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Daartoe voert hij aan dat in deze brief niet slechts een verzoek wordt afgewezen, maar tevens de mogelijkheid wordt geboden om nadere informatie te verstrekken, zodat sprake is van een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit. Daartegen stond geen bezwaar open, zodat de brief van 29 oktober 2003 geen besluit in de zin van de Awb behelst dat in rechte onaantastbaar is geworden.
2.3.1. In de brief van 29 oktober 2003 met het onderwerp "Afwijzing verzoek ongeldig verklaren kentekenbewijs i.v.m. sloop" is vermeld dat aan het verzoek niet kan worden voldaan. Voorts is vermeld dat, omdat het kentekenbewijs niet ongeldig is verklaard, de tenaamstelling niet zal vervallen, zodat [appellant] als geregistreerde eigenaar/houder aansprakelijk blijft voor het naleven van wettelijke verplichtingen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze brief strekt tot afwijzing van het verzoek om ongeldigheid van een kentekenbewijs, zodat de brief is gericht op rechtsgevolg en derhalve een publiekrechtelijke rechtshandeling behelst. Dat in de brief ter voorlichting is vermeld dat indien [appellant] het voertuig ter sloop heeft aangeboden bij een niet erkend sloop- of demontagebedrijf, hij een officiële verklaring van dat bedrijf kan overleggen, maakt niet dat de brief moet worden opgevat als een beslissing inzake de procedure, dan wel als het bieden van gelegenheid tot aanvulling van het verzoek. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de brief van 29 oktober 2003 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
In dat besluit is tevens vermeld dat binnen zes weken na verzending ervan bezwaar kan worden gemaakt. Nu [appellant] dat heeft nagelaten, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het besluit in rechte onaantastbaar is, zodat van de rechtmatigheid daarvan moet worden uitgegaan en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hiervan zou moeten worden afgeweken.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de directie het verzoek om schadevergoeding terecht heeft afgewezen. Dat de directie inmiddels bij besluit van 24 april 2008 wel tot ongeldigverklaring is overgegaan leidt niet tot een ander oordeel, aangezien aan die ongeldigverklaring andere feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, dan die waarvan in 2003 sprake was.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010