200907770/1/H1.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 31 augustus 2009 in zaken nrs. 09/1681 en 09/1801 in het geding tussen:
de raad van de gemeente De Ronde Venen.
Bij besluit van 9 april 2009, voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), heeft de raad van de gemeente De Ronde Venen (hierna: de gemeenteraad) geweigerd [appellant] vrijstelling te verlenen voor het gebruik van een gedeelte van het buitenterrein van het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) als buitenruimte bij de buitenschoolse opvang op dat perceel.
Bij uitspraak van 31 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 november 2009.
Het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen (hierna: het college) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gezamenlijk met zaak nr. 200903908/1/H1, behandeld op 22 februari 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.A. Oudendijk, advocaat te Amsterdam, en C. Versluis, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door N.J.M. Röling, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [belanghebbende], bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, en A.T.S. de Bruijn, in persoon, gehoord.
2.1. Het project voorziet in het gebruik van een gedeelte van het perceel als speelruimte bij een buitenschoolse opvang, waarvoor het college bij besluit van 9 juli 2007 vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend. In het besluit op het bezwaar tegen het besluit van 9 juli 2007 is vermeld dat ten aanzien van het gebruik van de buitenruimte een aparte vrijstellingsprocedure zou worden gevolgd.
Het project is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vinkeveen-Zuid".
2.2. Voor zover [appellant] zich richt tegen het handelen van het college, leidt dit niet tot het daarmee beoogde doel. Bij de voorzieningenrechter was het besluit van de gemeenteraad van 9 april 2009 voorwerp van het geding. Het handelen van het college is in deze procedure niet aan de orde.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het besluit van 9 april 2009 onzorgvuldig is voorbereid. Daartoe voert hij aan dat de gemeenteraad ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat niet mocht worden beslist op het verzoek om vrijstelling voordat de rechtbank uitspraak had gedaan op het door [belanghebbende] ingestelde beroep inzake de aan [appellant] verleende vrijstelling en bouwvergunning voor het veranderen van een bedrijfsgebouw ten behoeve van buitenschoolse opvang op het perceel.
2.3.1. Indien niet binnen een redelijke termijn op de door [appellant] gedane aanvraag is beslist, kon hij op de voet van artikel 6:2, onder b, van de Awb, zoals dat destijds gold, tegen het niet tijdig nemen van dat besluit rechtsmiddelen aanwenden. Er valt evenwel geen wettelijk voorschrift aan te wijzen dat bepaalt dat in het geval de beslistermijn als bedoeld in artikel 4:13 van de Awb is overschreden, het nadien genomen besluit wegens een onzorgvuldige voorbereiding niet in stand kan blijven. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de gemeenteraad in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen weigeren. Daartoe voert hij aan dat hij door deze weigering geen gebruik kan maken van de vrijstelling en bouwvergunning voor het veranderen van een bedrijfsgebouw ten behoeve van buitenschoolse opvang op het perceel, die hem bij besluit van 9 juli 2007 zijn verleend. Voorts voert hij daartoe aan dat het college heeft vastgesteld dat een tekort bestaat aan voorzieningen voor kinderopvang in de gemeente De Ronde Venen en dat nooit melding is gemaakt van overlast van het zich reeds op het perceel bevindende kinderdagverblijf.
2.4.1. De gemeenteraad beschikt bij de beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen over een grote mate van beslissingsruimte. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de gemeenteraad doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van omwonenden bij het voorkomen van geluidsoverlast, althans toename daarvan, en de nadelige gevolgen die het beoogde gebruik heeft voor hun privacy. Voor zover [appellant] meent dat de voorzieningenrechter heeft overwogen dat de gemeenteraad het besluit van 9 april 2009 in zoverre ondeugdelijk heeft gemotiveerd, berust dit op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak.
Ook indien een tekort bestaat aan buitenschoolse opvang in de gemeente De Ronde Venen, betekent dit niet dat de gemeenteraad een doorslaggevend gewicht had behoren toe te kennen aan het met het beoogde gebruik gemoeide belang. De voorzieningenrechter heeft voorts terecht overwogen dat de gemeenteraad van belang heeft kunnen achten dat op het perceel Herenweg 40 reeds een kinderdagverblijf aanwezig is. Dat bij [appellant] geen melding is gemaakt van overlast van dit kinderdagverblijf, betekent niet dat de gemeenteraad niet aannemelijk heeft kunnen achten dat zodanige overlast bestaat.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010