200903585/1/R3.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Delft,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Delft,
3. [appellanten sub 3], beiden wonend te Delft,
de raad van de gemeente Delft,
verweerder.
Bij besluit van 19 februari 2009 heeft de raad van de gemeente Delft (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Noordwest Deelgebied 1, Agnetapark" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2009, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2009, en [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2010, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door mr. R.H.A. ter Huurne, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand te Bilthoven, [appellanten sub 3] in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. D.T.J. van Rees en G.J. van der Harst, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] voeren aan dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om in een commissievergadering hun zienswijzen nader toe te lichten en dat zij hierdoor in hun belangen zijn geschaad.
2.2. De Afdeling overweegt dat de Wet ruimtelijke ordening niet voorziet in een verplichting om degenen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt in de gelegenheid te stellen tot het geven van een nadere mondelinge toelichting.
Met [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] is de Afdeling evenwel van oordeel dat de raad, door in de kennisgeving van het ontwerpplan op te nemen dat iedereen die heeft gereageerd op het ontwerpplan te zijner tijd een uitnodiging ontvangt om in een commissievergadering zijn of haar zienswijze toe te lichten, bij [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat zij voordat het plan zal worden vastgesteld de gelegenheid krijgen hun zienswijze toe te lichten.
De Afdeling is van oordeel dat het niet nakomen van deze gewekte verwachting in strijd is met de zorgvuldigheid die bij het voorbereiden van een besluit in acht dient te worden genomen.
De beroepen zijn reeds hierom gegrond en het besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
2.3. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding overeenkomstig artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb te bepalen dat de voorbereiding van het nieuwe besluit niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb hoeft te geschieden. Dit betekent in dit geval dat de raad het bestemmingsplan opnieuw kan vaststellen zonder dat hieraan voorafgaand een ontwerpbestemmingsplan ter inzage behoeft te worden gelegd. De raad dient de reeds tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen bij zijn vaststellingsbesluit te betrekken en de door de kennisgeving van het ontwerpplan gewekte verwachting ten aanzien van [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] na te komen. In het belang van partijen zal de Afdeling een termijn stellen waarbinnen de raad een besluit tot vaststelling dient te nemen.
2.4. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Delft van 19 februari 2009;
III. bepaalt dat het nieuwe besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet overeenkomstig de eisen bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb hoeft te geschieden;
IV. draagt de raad van de gemeente Delft op om binnen drie maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het onder III bedoelde besluit te nemen;
V. gelast dat de raad van de gemeente Delft aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1], € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 2] en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 3] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Verbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010