ECLI:NL:RVS:2010:BL7752

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905210/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen registratie briefadreshouder door college van burgemeester en wethouders van Groesbeek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 juni 2009. De rechtbank had de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek van 10 augustus 2005, waarbij de aanvragen van appellanten tot registratie als briefadreshouder buiten behandeling waren gesteld, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte geen inhoudelijke beslissingen had genomen op de aanvragen van appellanten. De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien en de aanvragen afgewezen, omdat appellanten niet de benodigde documenten hadden overgelegd.

Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij zij aanvoerden dat het college niet aan zijn hoorplicht had voldaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 februari 2010 ter zitting behandeld. Appellanten waren vertegenwoordigd door de voorzitter van de vereniging "Vereniging Surinaamse Nederlanders" en het college door een ambtenaar van de gemeente Groesbeek.

De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college niet aan zijn hoorplicht had voldaan, maar dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een hernieuwde hoorzitting noodzakelijk maakten. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevallen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200905210/1/H3.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 juni 2009 in zaken nrs. 08/4631 en 08/4632 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek.
1. Procesverloop
Bij twee afzonderlijke besluiten van 10 augustus 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek (hierna: het college) de aanvragen van [appellanten] tot registratie als briefadreshouder op het adres [locatie] te [plaats] buiten behandeling gesteld.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 9 september 2008 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2008, in zaak nr.
200707831/1, de daartegen gemaakte bezwaren van [appellanten] gegrond verklaard in die zin dat de aanvragen in behandeling zullen worden genomen.
Bij uitspraak van 3 juni 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 9 september 2008 vernietigd, de bezwaren gegrond verklaard, de besluiten van 10 augustus 2005 herroepen en de aanvragen afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [voorzitter], voorzitter van de vereniging "Vereniging Surinaamse Nederlanders", en het college, vertegenwoordigd door P.M.J. Goddijn, werkzaam bij de gemeente Groesbeek, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, kan het bestuursorgaan, indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van een aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is degene die aangifte heeft gedaan als bedoeld in de artikelen 65 tot en met 68, verplicht om op verzoek van het college, desverlangd in persoon, ter zake van zijn aangifte de inlichtingen te geven en de geschriften over te leggen die van belang zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisadministratie.
Ingevolge het tweede lid dienen in de aangifte van een briefadres de redenen voor de aangifte van een briefadres te worden meegedeeld. Bij de aangifte dient een schriftelijke verklaring van instemming te worden gevoegd van degene bij wie het briefadres wordt gehouden.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het college ten onrechte heeft nagelaten inhoudelijke beslissingen op de aanvragen van [appellanten] te nemen. De rechtbank heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en heeft de aanvragen tot registratie als briefadreshouder op het adres [locatie] te [plaats] alsnog afgewezen, omdat [appellanten] tot op de dag van de zitting hebben nagelaten aangifteformulieren, vragenlijsten en bewijsstukken over te leggen. Het hoger beroep is gericht tegen deze afwijzingen.
2.3. Het betoog van [appellanten] dat de rechtbank door zelf in de zaak te voorzien heeft miskend dat het college niet aan zijn hoorplicht heeft voldaan, faalt. Aan de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb is voldaan, nu [appellanten] voorafgaand aan de eerdere naar aanleiding van de afzonderlijke besluiten van 10 augustus 2005 door het college genomen besluiten op bezwaar van 13 december 2005, op 14 november 2005 zijn gehoord. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 juli 2005 in zaak nr.
200410140/1) is in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb geen algemene verplichting opgenomen tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar, ter voldoening aan een rechterlijke uitspraak, waarbij het eerdere besluit op bezwaar is vernietigd. Dit neemt niet weg dat het onder omstandigheden uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk kan zijn om een belanghebbende vóór het nemen van een nieuw besluit op bezwaar opnieuw te horen. Met de rechtbank is de Afdeling niet gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die daartoe zouden nopen. Bij gebreke van nieuwe feiten en omstandigheden was de verwachting gerechtvaardigd dat opnieuw horen tot niet meer zou leiden dan een herhaling van de reeds eerder ingebrachte bezwaren. Bovendien zijn [appellanten] ter zitting bij de rechtbank gehoord en hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van het niet horen door het college zijn benadeeld.
2.4. In het betoog van [appellanten] dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met de redelijkheid en billijkheid en dat zij eerder ingeschreven hebben gestaan in de gemeentelijke basisadministratie, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding de afwijzing van de aanvragen tot registratie als briefadreshouder op het adres [locatie] te [plaats] onjuist te achten. Het betoog faalt.
2.5. De door [appellanten] aangevoerde, doch niet onderbouwde, beroepsgrond dat het college heeft gehandeld in strijd met het in artikel 3:3 van de Awb vervatte verbod van détournement de pouvoir is in deze procedure pas voor het eerst ter zitting in hoger beroep aangevoerd. Aangezien niet valt in te zien dat [appellanten] deze beroepsgrond niet in een eerder stadium van de procedure naar voren hadden kunnen brengen, zal de Afdeling deze wegens strijd met de goede procesorde niet in haar oordeel betrekken.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010
97-597.