200909259/1/H2.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zoetermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 oktober 2009 in zaak nr. 09/117 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer.
Bij besluit van 15 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (hierna: het college) de aan [appellante] verstrekte bekostiging voor leerlingenvervoer voor haar [zoon] over de periode januari 2008 tot juli 2008 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 605,10 teruggevorderd. Bij besluit van 22 september 2008 heeft het college een aanvraag van [appellante] voor bekostiging van leerlingenvervoer voor haar zoon afgewezen.
Bij besluit van 2 december 2008 heeft het college de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2010, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. M.H.J. Toxopeus, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Schepers, L.C.A Straathof en G.A. van Rijn, allen ambtenaar in dienst van de gemeente Zoetermeer, zijn verschenen. Voorts is [gezinsbegeleider] daar gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Zoetermeer 2003 (hierna: de Verordening) zijn de ouders verplicht wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten, onder vermelding van de datum van wijziging, onverwijld schriftelijk mede te delen aan het college.
Ingevolge het derde lid vervalt de aanspraak op bekostiging van de vervoerskosten terstond en verstrekt het college al dan niet opnieuw bekostiging van de vervoerskosten, indien de ouders niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, en het college een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststelt, waardoor blijkt dat ten onrechte bekostiging is verstrekt. Het college deelt zijn besluit schriftelijk mee aan de ouders.
Ingevolge het vierde lid kan ten onrechte genoten bekostiging van de ouders worden teruggevorderd, dan wel worden verrekend bij een eventuele nieuwe verstrekking van bekostiging.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, verstrekt het college aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, verstrekt het college eveneens bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, in het geval de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school minder is dan is bepaald in artikel 15, indien het college van oordeel is dat de lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap van de leerling dat vereist.
Ingevolge het tweede lid dient het college bij de beschikking het advies van de commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen te betrekken, indien het de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent.
Ingevolge artikel 29 kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie voor de begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen.
2.2. Het college heeft de aan [appellante] verstrekte bekostiging voor leerlingenvervoer voor haar [zoon] over de periode januari 2008 tot juli 2008 vastgesteld op nihil, omdat [zoon] vanaf augustus 2007 een andere locatie van de school bezoekt, de afstand van de woning tot de school daardoor minder dan zes kilometer bedraagt en [appellante] die wijziging niet aan het college heeft medegedeeld. Voorts heeft het college een aanvraag van [appellante] voor vergoeding van de kosten van leerlingenvervoer voor haar zoon voor het jaar 2008-2009 afgewezen omdat de afstand van de woning naar de school minder dan zes kilometer bedraagt.
2.3. Het betoog van [appellante], dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college terecht tot het oordeel is gekomen dat de afstand tussen de woning en de school van [zoon] minder dan zes kilometer bedraagt, faalt. In beginsel mag het college uitgaan van de met gebruikmaking van een routeplanner bepaalde kortste afstand van 4,6 kilometer. Indien wordt uitgegaan van de afstand van 5,6 kilometer die bepaald is met een door [appellante] gebruikte routeplanner, wordt ook niet voldaan aan het in artikel 15 van de Verordening neergelegde toepassingsvereiste, dat de afstand tussen woning en school méér dan zes kilometer bedraagt.
2.4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een zodanige lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap, dat aangepast vervoer is vereist.
2.4.1. Dit betoog slaagt niet. In hetgeen door [appellante] is aangevoerd is geen grond te vinden voor het oordeel, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich heeft mogen baseren op het advies van de door het college geraadpleegde deskundige S.H.L. Haak-Ligthart, arts. De rechtbank heeft terecht van belang geacht dat de deskundige contact heeft gehad met [gezinsbegeleider], de gezinsbegeleider van [appellante], en dat deze positief heeft geadviseerd over het reizen tussen woning en school met openbaar vervoer. Ter zitting heeft [gezinsbegeleider] verklaard dat hij naar de feiten en omstandigheden van dit moment thans een ander advies zou geven. Hij is daarbij niet teruggekomen van zijn eerdere advies. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het overgelegde Biomedisch Assessment van 8 juli 2008 van de Stichting Autisme Medisch Centrum geen informatie bevat over de vraag, of [zoon] onder begeleiding met het openbaar vervoer kan reizen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen, dat geen sprake is van een zodanige lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap, dat aangepast vervoer is vereist.
2.5. Het betoog van [appellante] ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren toepassing te geven aan de bevoegdheid af te wijken van de Verordening, is louter een herhaling van hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren toepassing aan de hardheidsclausule te geven, omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die in betekenende mate verschillen van die van andere gezinnen. Het ligt op de weg van [appellante] een passende oplossing te vinden voor problemen bij het begeleiden naar school van haar andere kind.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010