200902206/1/R2.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaatsen]
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 20 januari 2009, kenmerk 1435897, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Vught (hierna: de raad) bij besluit van 17 juni 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Villapark/Loonsebaan".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2010, waar [gemachtigde] is verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door P.M. van der Elst en W.J.F.M. Croonen, beiden werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een actualisering van 10 oudere bestemmingsplannen van de gemeente Vught.
2.3. Het beroep van [appellanten] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)", dat betrekking heeft op het perceel aan de [locatie], sectie […],
nr. 3706, (hierna: het perceel). Zij wensen voor dit perceel een bouwvlak, zodat ter plaatse een woning kan worden gebouwd.
2.4. [appellanten] betogen dat zij, gelet op hun schriftelijke verzoek daartoe, door het college hadden moeten worden gehoord.
2.4.1. Blijkens de openbare kennisgeving van het vastgestelde plan is gelegenheid geboden schriftelijk of mondeling bedenkingen naar voren te brengen bij het college. Sinds de hoorplicht die destijds was vervat in artikel 27, derde lid, van de WRO per 1 juli 2005 is komen te vervallen, vloeit uit de WRO, de Awb noch enige andere wettelijke bepaling de verplichting voort om degenen die bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid te stellen een mondelinge toelichting te geven. Evenmin is gebleken van bijzondere omstandigheden die het college ertoe hadden moeten brengen om niettemin in dit geval uit zorgvuldigheidsoverwegingen tot het horen over te gaan.
2.5. [appellanten] voeren aan dat het college bij de beoordeling van hun bedenkingen ten onrechte heeft volstaan met het instemmen met het standpunt van de raad, dat is verwoord in een ambtsbericht van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught van 2 oktober 2008 (hierna: het ambtsbericht).
[appellanten] voeren verder aan dat het college zich baseert op een standpunt van de raad dat volgens hen bij de politieke behandeling van het plan onhoudbaar is gebleken. Zo is er naar hun mening geen belemmering meer voor een bouwvlak op het perceel op grond van de Wet geluidhinder, indien bij de bouw van de woning rekening wordt gehouden met die wet. Bovendien is geen sprake van een speeltuinvoorziening en is er al een uitrit aanwezig voor het perceel. Het argument dat er voldoende afstand tot de perceelsgrens aan de achterzijde van de woningen aan de Loonsebaan dient te worden aangehouden, achten zij ten slotte niet valide gezien de diepte van het aangrenzende perceel.
2.5.1. Het college kan instemmen met het standpunt uit het ambtsbericht dat, nu het perceel onder het vorige plan geen bouwvlak had, er geen noodzaak is om hier nu wel in te voorzien. Daarbij overweegt het college dat reeds in een eerder stadium onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid en wenselijkheid van een bouwvlak op het perceel.
2.5.2. Dat het standpunt van de raad bij de politieke behandeling onhoudbaar zou zijn gebleken, kan de Afdeling niet bij de onderhavige beoordeling betrekken, nu dit niet volgt uit het aan het plan ten grondslag liggende vaststellingsbesluit van de raad.
Het ambtsbericht bevat een reactie op de bedenkingen van [appellanten] . Het instemmen met het standpunt van de raad leidt niet op voorhand tot de conclusie dat het college zich niet, mede naar aanleiding van de door [appellanten] ingebrachte bedenkingen, een eigen oordeel heeft gevormd omtrent hetgeen een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening vereist.
Bij de vaststelling van het plan komt de raad een grote mate van beleidsvrijheid toe. Het uitgangspunt van de raad bij dit plan is dat geen nieuwe bouwvlakken worden toegekend en dat daarvoor bepalend is of in het vorige plan, in dit geval Plan I in Onderdelen 1953, een bouwvlak was toegekend. Voorts heeft de raad benadrukt dat toekenning van een bouwvlak voor het perceel leidt tot verstoring van de ruime opzet van de wijk en dat het een precedent kan scheppen. Verder zijn er sinds de bouw van de wijk geen wezenlijke veranderingen in de opzet hiervan geweest. Weliswaar is er ter plaatse een mogelijke ontsluiting/uitrit en is ter zitting gebleken dat er geen speeltuinvoorzieningen aanwezig zijn, maar dit leidt gelet op het voorgaande niet tot het oordeel dat de raad wel een bouwvlak had moeten toekennen. Ook de afstand tot de perceelsgrens aan de achterzijde van de andere woningen is gelet hierop niet doorslaggevend.
Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid in zoverre kunnen instemmen met het plan en de keuzes die de raad daarin heeft gemaakt.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010