200906618/1/R3.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de commanditaire vennootschap Restaurant De Keet C.V., gevestigd te Heerde, en [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
de raad van de gemeente Heerde,
verweerder.
Bij besluit van 13 juli 2009 heeft de raad van de gemeente Heerde (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Ontwikkelingsgebieden" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [de vennootschap en verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2010, waar de vennootschap en [verzoeker sub 2], bij monde van [verzoeker sub 2] en bijgestaan door mr. L.J. Steenbergen, advocaat te Epe, en de raad, vertegenwoordigd door P. Pasveer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor gebieden rondom de kernen van Wapenveld en Heerde. Het beoogt de bestaande, legale situatie vast te leggen.
2.2. De vennootschap en [verzoeker sub 2] betogen dat ten onrechte in het plan aan hun gronden aan de [locatie] een bouwhoogte van 7 meter is toegekend. De vennootschap en [verzoeker sub 2] voeren aan dat artikel 12.2.1, onder c, van de planregels zodanig is geformuleerd dat de uitzonderingsmogelijkheid uitsluitend mag worden gebruikt voor overschrijding van de daarin genoemde maximale bouwhoogte van 10 meter. Voorts voeren zij aan dat niet is gemotiveerd waarom is afgeweken van de standaardhoogte van 10 meter ingevolge artikel 12.2.1, onder c, van de planregels. Verder wijzen zij er op dat voor het zorgcomplex een hoogte van ongeveer 17 meter is toegestaan.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan op dit punt in overeenstemming is met het uitgangspunt om de bestaande, legale situatie op te nemen.
2.2.2. De vennootschap en [verzoeker sub 2] exploiteren een restaurant aan de [locatie]. Aan het perceel aan de [locatie] is in het plan de bestemming "Horeca (H)" toegekend. Ingevolge artikel 12.2.1, onder c, van de planregels mag de bouwhoogte maximaal 10 meter bedragen, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven. Naar het oordeel van de Afdeling ziet de in artikel 12.2.1, onder c, van de planregels geboden uitzonderingsmogelijkheid zowel op overschrijding als op inperking van de in dat artikel genoemde hoogte van 10 meter. De raad heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door aan het perceel aan de [locatie] op de verbeelding een bouwhoogte van 7 meter toe te kennen. Anders dan de vennootschap en [verzoeker sub 2] betogen is de toegekende bouwhoogte wel gemotiveerd doordat is verwezen naar het uitgangspunt om de bestaande, legale situatie op te nemen. Nu in het voorheen geldende plan voor de gronden een bouwhoogte van 7 meter is toegestaan, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt in overeenstemming is met het voornoemde uitgangspunt. Het beroep van de vennootschap en [verzoeker sub 2] geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan het uitgangspunt heeft kunnen vasthouden. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de huidige bebouwing ter plaatse maximaal 7 meter hoog is en dat er geen aanvraag voor een bouwvergunning is ingediend voor het verhogen van het restaurant. Overigens heeft de raad ter zitting verklaard dat zodra de vennootschap en [verzoeker sub 2] concrete bouwplannen hebben, zij een verzoek om herziening van het plan op dit punt kunnen indienen en dat de raad hier niet bij voorbaat onwelwillend tegenover staat.
Ten aanzien van de door de vennootschap en [verzoeker sub 2] gemaakte vergelijking met het zorgcomplex wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat dit geen bestaande situatie betreft en de bouw hiervan niet is geregeld in het voorliggende plan. Voor de bouw van het zorgcomplex is een partiële planherziening in procedure gebracht. In hetgeen de vennootschap en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door de vennootschap en [verzoeker sub 2] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.2.3. De conclusie is dat hetgeen de vennootschap en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is op dit punt ongegrond.
2.3. De vennootschap en [verzoeker sub 2] betogen voorts dat het plan ten onrechte de aanduiding "beschermingszone" aan een deel van het perceel aan de [locatie]a toekent. Hiertoe voeren zij aan dat de aanduiding "beschermingszone" hen beperkt in hun mogelijkheden. Voorts voeren de vennootschap en [verzoeker sub 2] aan dat er geen reden is om dit deel van het perceel als zodanig aan te merken.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de aanduiding "beschermingszone" ter plaatse gewenst is om de ruimtelijke kwaliteit van de nabijgelegen beek te beschermen. In dit verband wijst de raad erop dat een deel van het perceel aan de [locatie] in het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het Streekplan) is aangeduid als HEN-water, zijnde water van het Hoogst Ecologische Niveau, met 15 meter bufferzone.
2.3.2. In het plan is aan gronden van de vennootschap en [verzoeker sub 2] de aanduiding "beschermingszone" toegekend. Ingevolge artikel 25.1.1 van de planregels geldt ter plaatse van de aanduiding "beschermingszone" dat de gronden tevens zijn bestemd voor de bescherming en/of de verbetering van de waterkwaliteit en -kwantiteit ter plaatse, de bescherming en/of de verbetering van de morfologie van de oevers van de beken en waterlopen, de bescherming en/of de verbetering van de watervoerendheid en doorstroming en de instandhouding en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschaps- en natuurwaarden.
Ingevolge artikel 25.1.2 van de planregels mogen de in dit plan toegestane bouwwerken slechts worden opgericht indien en voor zover de belangen van de wateren van het hoogste ecologische niveau dit toestaan. Ingevolge artikel 25.3.1 van de planregels is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders de in de tabel aanlegvergunningen genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming een "A" is vermeld, uit te voeren. Ingevolge artikel 25.3.2 van de planregels is het in artikel 25.3.1. vervatte verbod niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen of reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
2.3.2.1. De Afdeling stelt vast dat het Streekplan de naast de gronden van de vennootschap en [verzoeker sub 2] gelegen beek aanmerkt als HEN-water. Volgens het Streekplan moet ter bescherming van de natte natuurwaarden uitgegaan worden van een 15 meter brede bufferzone aan weerszijden van het HEN-water. De gronden van de vennootschap en [verzoeker sub 2] die in het plan zijn aangeduid als "beschermingszone" vallen binnen de voornoemde bufferzone. De Afdeling is van oordeel dat de raad heeft kunnen aansluiten bij het voornoemde beleid en zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bescherming van de natte natuurwaarden ter plaatse gewenst is. De vennootschap en [verzoeker sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij door de aanduiding "beschermingszone" ernstig worden beperkt in hun gebruiksmogelijkheden. Voor zover de vennootschap en [verzoeker sub 2] ter zitting hebben aangevoerd dat de aanduiding in de weg staat aan een mogelijke uitbreiding van hun garage, overweegt de Afdeling dat niet van concrete bouwplannen hiertoe is gebleken.
2.3.2.2. De conclusie is dat hetgeen de vennootschap en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is op dit punt ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010