ECLI:NL:RVS:2010:BL7712

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200910326/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestuurlijke handhaving Grote Veenderplas te Lunteren

Op 8 maart 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker] tegen een besluit van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Vallei en Eem, dat op 10 december 2009 een verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het verondiepen van de Grote Veenderplas te Lunteren had afgewezen. De voorzitter van de Afdeling, mr. K. Brink, heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 februari 2010, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door mr. W. Kattouw en het college vertegenwoordigd was door mr. A. Ludwig-Hendriks, ing. E.A. Wondergem en ing. L. Schuurkamp.

[Verzoeker] betoogde dat de afwijzing van zijn verzoek onterecht was, omdat het verondiepen van de Grote Veenderplas in strijd zou zijn met de geldende wetgeving, met name het Besluit bodemkwaliteit. Hij voerde aan dat het toepassen van grond en baggerspecie niet nodig en niet nuttig was en dat er onvoldoende bescherming was voor nabijgelegen kwetsbare objecten. Ter onderbouwing van zijn standpunt overhandigde hij verschillende rapporten en notities.

Het college van dijkgraaf en heemraden stelde echter dat er geen overtreding was begaan en dat de toepassing van grond en baggerspecie noodzakelijk was voor de bevordering van natuurwaarden. De voorzitter overwoog dat de procedure zich niet leende voor een beoordeling van de juistheid van de ingediende rapporten, maar dat het ging om de vraag of er sprake was van onverwijlde spoed die een voorlopige voorziening vereiste. De voorzitter concludeerde dat [verzoeker] niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van onverwijlde spoed, aangezien de verondieping al geruime tijd aan de gang was en er een hoorzitting van de bezwarencommissie op 4 maart 2010 gepland stond.

Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd genomen door de voorzitter, mr. K. Brink, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat, en werd openbaar uitgesproken op 8 maart 2010.

Uitspraak

200910326/1/M1.
Datum uitspraak: 8 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Vallei en Eem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2009 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Vallei en Eem een verzoek van [verzoeker] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het verondiepen van de Grote Veenderplas te Lunteren, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 februari 2010, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. W. Kattouw, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Ludwig-Hendriks, ing. E.A. Wondergem en ing. L. Schuurkamp, allen werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
Er zijn nog stukken ontvangen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Grondbank GMG B.V. en de stichting Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied (hierna: de SBNL). Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Met toestemming van de Grondbank en de SBNL is afgezien van verdere behandeling van de zaak ter zitting.
2. Overwegingen
2.1. [verzoeker] betoogt dat zijn verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten onrechte is afgewezen. Volgens [verzoeker] is het verondiepen van de Grote Veenderplas in strijd met artikel 37, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 5, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit. Daartoe voert hij aan dat het toepassen van grond en baggerspecie niet nodig en niet nuttig is. Voorts is volgens [verzoeker] onvoldoende aangetoond dat nabijgelegen kwetsbare objecten voldoende worden beschermd. In dit verband wijst hij onder meer op de mogelijke daling van de zuurgraad. Ter onderbouwing van zijn bezwaar en verzoek om voorlopige voorziening heeft [verzoeker] overgelegd het rapport 'Verantwoord grootschalig toepassen van grond en baggerspecie in zandwinputten' van augustus 2009 van de zogeheten Commissie van deskundigen Verheijen, de notitie 'Notitie Grote Veenderplas' van 19 oktober 2009 van Alterra en de notitie 'Storten van baggerspecie in de Veenderplas' van 17 december 2009 van dr. L. Kaper.
2.1.1. Het college stelt dat het niet bevoegd is handhavend op te treden nu door de Grondbank geen overtreding is begaan. Daartoe voert het college aan dat de toepassing van grond en baggerspecie voor het verondiepen van de Grote Veenderplas met het oog op de bevordering van de natuurwaarden als nodig en nuttig wordt beschouwd. Voorts voert het college aan dat voldoende is aangetoond dat nabijgelegen kwetsbare objecten voldoende worden beschermd. Het college verwijst hiervoor naar het bij de ingediende melding gevoegde inrichtingsplan/plan van aanpak en het naar aanleiding van het rapport van de Commissie van deskundigen Verheijen opgestelde Technisch uitvoeringsplan verondieping van september 2009, welk plan onderdeel uitmaakt van het toetsingskader bij de beoordeling van de verondieping. Het Technisch uitvoeringsplan verondieping voorziet volgens het college in een toetsbaar, controleerbaar en handhaafbaar kader voor de verondieping en de monitoring en beheersing van de risico's voor de korte en de lange termijn.
2.1.2. De voorzitter overweegt dat de aard van deze procedure zich niet leent voor een beoordeling van de juistheid van de verschillende onderzoeksrapporten en plannen. In het kader van de behandeling van het bezwaar dienen deze rapporten en plannen te worden beoordeeld. Thans staat ter beoordeling of in afwachting van die behandeling onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.1.3. De voorzitter is van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, die vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de Grote Veenderplas sinds het najaar van 2008 en na de tijdelijke stillegging in mei 2009 en de hervatting in november 2009, reeds 12 maanden wordt verondiept. Ter zitting is door het college te kennen gegeven dat vermoedelijk binnen twee maanden een beslissing zal worden genomen op het door [verzoeker] ingediende bezwaarschrift. Voorts blijkt uit de stukken dat op 4 maart 2010 de hoorzitting van de bezwarencommissie zal plaatsvinden. De voorzitter ziet niet in waarom in het onderhavige geval de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht.
2.2. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
De voorzitter w.g. Plambeck
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2010
159-625.