200910110/1/V3.
Datum uitspraak: 4 maart 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 18 december 2009 in zaak nr. 09/45122 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 4 december 2009 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 24 december 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat nu uit het door verbalisant P. Borsboom (hierna: Borsboom) opgemaakte proces-verbaal slechts blijkt dat de betrokken medewerkers van de politie hebben gepoogd een aanvankelijk vreemdelingenrechtelijke ophouding te doen overgaan in een strafrechtelijke aanhouding maar uit niets blijkt dat die vreemdelingenrechtelijke ophouding daarmee is geëindigd, het ervoor moet worden gehouden dat die ophouding is doorgelopen. Daartoe betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de vreemdeling op 4 december 2009 om 08.30 uur strafrechtelijk is aangehouden en dat daarmee de daaraan voorafgaande vreemdelingenrechtelijke ophouding is geëindigd.
2.1.1. In het door verbalisant H. Adams (hierna: Adams) op ambtseed opgemaakte en ondertekende proces verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding is het volgende vermeld.
Op 4 december 2009 om 02.20 uur is de vreemdeling ter controle op de naleving van de in de Wegenverkeerswet 1994 gestelde bepalingen een stopteken gegeven waaraan hij gevolg heeft gegeven. Nadat uit controle van de persoonsgegevens van de vreemdeling in het Nationaal Schengen Informatie Systeem was gebleken dat hij vermoedelijk illegaal in Nederland verbleef, is hij op grond van artikel 50, tweede of derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor alwaar hij op 4 december 2009 om 02.30 uur is aangekomen en waar hij vervolgens op grond van artikel 50, tweede of derde lid, van de Vw 2000 is opgehouden. Op 4 december 2009 omstreeks 15.00 uur is de vrijheidsbeneming op grond van artikel van de 50 Vw 2000 beëindigd/opgeheven omdat de vreemdeling in bewaring is gesteld.
In het door verbalisant Borsboom op ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende proces verbaal van aanhouding is vermeld dat de vreemdeling op 4 december 2009 om 08.30 uur alsnog is aangehouden ter zake van verdenking van overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.
In het door verbalisanten N. Babamoglu en L.H. Cairo op ambtsbelofte, onderscheidenlijk ambtseed opgemaakte en ondertekende proces verbaal van overbrenging en ophouding is vermeld dat de vreemdeling op 4 december 2009 om 15.00 uur na aanhouding en onderzoek ter zake van een strafbaar feit door een (hulp)officier van Justitie is heengezonden en direct aansluitend, op grond van artikel 50, tweede of derde lid, van de Vw 2000 is overgebracht naar een plaats van verhoor waar hij die dag om 15.00 uur aankwam en vervolgens werd opgehouden.
In het door verbalisant Borsboom op ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende proces verbaal van overdracht is vermeld dat de vreemdeling op 4 december 2009 om 15.00 uur, na afsluiting van het strafrechtelijk onderzoek, in opdracht van de officier van Justitie in vrijheid is gesteld en gelijktijdig overgedragen aan de Vreemdelingendienst.
In het besluit van 4 december 2009 is vermeld dat de maatregel van bewaring op die dag om 17.25 uur is opgelegd.
2.1.2. Uit voormelde processen-verbaal van aanhouding, overbrenging en ophouding, en overdracht blijkt, in samenhang gelezen, genoegzaam dat de vreemdeling op 4 december 2009 om 8.30 uur strafrechtelijk is aangehouden. De staatssecretaris betoogt terecht dat met die aanhouding de daaraan voorafgaande vreemdelingenrechtelijke ophouding feitelijk is geëindigd en de rechtbank derhalve ten onrechte heeft overwogen dat die ophouding na voormeld tijdstip is doorgelopen. Hoewel, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 15 februari 2010 in zaak nr. 201000135/1 (www.raadvanstate.nl), in beginsel van de juistheid en volledigheid van het op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal dient te worden uitgegaan, dient de vermelding in het proces-verbaal van verbalisant Adams dat de vrijheidsbeneming op grond van artikel 50 van de Vw 2000 omstreeks 15.00 uur is beëindigd/opgeheven omdat de vreemdeling in bewaring is gesteld, in het licht van de hiervoor genoemde processen-verbaal en het tijdstip waarop volgens het besluit van 4 december 2009 de bewaring is opgelegd, als onjuist te worden beschouwd. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 december 2009 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.3. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd dat hij zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn. Volgens de vreemdeling heeft hij eerder in bewaring gezeten zonder dat dit tot zijn uitzetting heeft geleid. Nu hij niet kan worden uitgezet, weet hij ook niet wanneer hij Nederland zou moeten hebben verlaten. Bovendien heeft hij nooit een duidelijke aanzegging tot vertrek gekregen, aldus de vreemdeling.
2.3.1. Niet in geschil is dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft. Gelet hierop dient hij binnen de in artikel 62 van de Vw 2000 gestelde termijn Nederland uit eigen beweging verlaten. Nu de vreemdeling dit niet heeft gedaan, heeft hij zich niet aan die verplichting gehouden. Dat zijn eerdere inbewaringstelling niet tot zijn uitzetting heeft geleid, doet daaraan niet af. Voorts ontstaat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 augustus 2006 in zaak nr. 200604586/1; JV 2006/370), de op de vreemdeling rustende vertrekplicht niet eerst nadat een aanzegging tot vertrek is gedaan. De beroepsgrond faalt.
2.4. De vreemdeling heeft voorts betoogd dat de staatssecretaris had kunnen volstaan met het toepassen van een lichter middel om hem in de gelegenheid te stellen zelfstandig binnen een redelijke termijn te vertrekken.
2.4.1. Aan de maatregel van bewaring is ten grondslag gelegd dat de vreemdeling niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, ongewenst is verklaard, zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn, veroordeeld is terzake van een misdrijf, verdacht wordt van het plegen van een misdrijf en onvoldoende middelen van bestaan heeft. Gelet hierop geeft het betoog van de vreemdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet met een lichter middel dan bewaring kon worden volstaan. De staatssecretaris heeft het risico dat de vreemdeling zich niet meer zou melden, zodra zijn uitzetting in zicht kwam, niet hoeven aanvaarden. Deze beroepsgrond faalt eveneens.
2.5. Gelet op het voorgaande, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 4 december 2009 ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 18 december 2009 in zaak nr. 09/45122;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Bakker
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2010
395.
Verzonden: 4 maart 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,