200904669/1/R2.
Datum uitspraak: 10 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Heerenveen,
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 26 mei 2009, kenmerk 00819866, heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Heerenveen (hierna: de raad), bij besluit van 24 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Stationsgebied-Herenwal e.o." (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2009, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten van Fryslân heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2010, waar [appellant], bijgestaan door E. Wiarda, is verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door mr. S.A. Doelman, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2.1. De raad heeft aangevoerd dat [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van zijn beroep tegen het onder het overgangsrecht brengen van de detailhandelsfunctie voor zijn perceel, daar hij dit in zijn bedenking niet heeft aangevoerd. Vaststaat dat de zienswijze van [appellant] is gericht tegen het inperken van de gebruiksmogelijkheden voor zijn perceel binnen de nieuwe bestemming. Vaststaat eveneens dat - voor zover van belang - [appellant] in zijn bedenking heeft aangevoerd zich niet te kunnen verenigen met het vervallen van de detailhandelsfunctie. Nu het beroep van [appellant] inzake de detailhandelsfunctie en het overgangsrecht ziet op hetzelfde plandeel en het vervallen van de detailhandelsfunctie en het onder het overgangsrecht brengen daarvan in elkaars verlengde liggen, bestaat er geen grond om het beroep van [appellant] ter zake niet-ontvankelijk te verklaren.
Het beroep voor het overige
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het bestemmingsplan voorziet in een actueel en integraal herzien juridisch-planologisch kader voor het gebied ten noorden van het centrum van Heerenveen alsmede voor de herinrichting van het stationsgebied.
2.4. [appellant] kan zich niet verenigen met de aan zijn perceel [locatie] (hierna:het perceel) gegeven bestemming "Gemengd - 2", waardoor detailhandel en horeca ter plaatse niet meer zijn toegestaan. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de reden die de raad heeft gegeven niet juist is. Ten tijde van de totstandkoming van het bestemmingsplan werden zijn panden onder andere verhuurd ten behoeve van een horeca- en een zonweringsbedrijf. [appellant] verwijst in dit verband naar de desbetreffende huurovereenkomsten en naar de mondelinge toelichting op zijn zienswijze van 28 oktober 2007. Ten onrechte zijn de detailhandelsfunctie en de horecafunctie dan ook onder het overgangsrecht gebracht, aldus [appellant] . Ter zitting heeft [appellant] bevestigd geen bezwaren te hebben tegen het vervallen van de horecafunctie, mits de bestemming detailhandel voor het gehele perceel behouden blijft.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de gebruiksmogelijkheden op het perceel zijn verminderd ten opzichte van de vorige regeling, doch dat het gemeentelijk beleid ter zake niet onredelijk is. Gezien de huidige ontwikkelingen in de detailhandel en de daarbij behorende ruimtelijke visie wordt gestreefd naar bundeling van de detailhandel in duidelijke en daarvoor aantrekkelijke zones. Het perceel valt volgens het college niet in een dergelijke zone daar het niet is gelegen in het centrumgebied. Voorts is [appellant] niet onevenredig benadeeld ten opzichte van anderen en behoudt het perceel nog ruime gebruiksmogelijkheden. Ten slotte merkt het college op dat het is uitgegaan van de waarneming van de gemeente van het gebruik op het perceel.
2.4.2. De raad heeft als uitgangspunt bij het vaststellen van het plan gehanteerd het bestaande gebruik en de bestaande functies vast te leggen, maar de uitwisselbaarheid van de functies zoals opgenomen in het vorige plan niet over te nemen. Een dergelijke uitwisselbaarheid spoort niet met het actuele planologische beleid van de gemeente, aldus de raad. Aangezien volgens de raad het pand niet in gebruik was voor detailhandel of horeca was er geen aanleiding het perceel daarvoor te bestemmen. Ten aanzien van het zonweringsbedrijf stelt de raad zich in zijn schriftelijke uiteenzetting op het standpunt dat het bedrijf kan vallen onder de gegeven bestemming, omdat bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 van het plan onder de categorieën 1 en 2, ter plaatse zijn toegestaan.
2.5. Op het perceel rust de bestemming "Gemengd -2".
Ingevolge artikel 7, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart voor "Gemengd -2" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 van het bestemmingsplan, onder de categorieën 1 en 2, met dien verstande dat blijkens de gebruiksvoorschriften en de bij het plan behorende Bedrijvenlijst horeca en detailhandel niet zijn toegestaan.
In het vorige bestemmingsplan "Heerenveen-Noord" waren de gronden bestemd voor "Gemengde bebouwing, met bijbehorende erven". Ingevolge artikel 12 van de bij dit plan behorende voorschriften, waren de gronden met deze aanduiding bestemd voor onder meer winkels en horecabedrijven.
Ingevolge artikel 1, sub 22, van de planvoorschriften dient onder detailhandel te worden verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
2.5.1. Aan een geldend bestemmingsplan kunnen geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Bestaand legaal gebruik dient uit een oogpunt van rechtszekerheid in het algemeen dienovereenkomstig te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden, indien het als zodanig bestemmen van bestaand legaal gebruik op basis van nieuwe inzichten niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarnaast moet met het oog op de gevestigde rechten en belangen aannemelijk zijn dat de beoogde bestemming binnen de planperiode wordt verwezenlijkt en dat het bestaande gebruik binnen de planperiode wordt beëindigd.
2.5.2. Wat betreft de vraag of het zonweringsbedrijf onder het begrip detailhandel valt zoals omschreven in artikel 1, sub 22 van de planvoorschriften, is, anders dan de raad betoogt, niet van doorslaggevende betekenis of het bedrijf tevens is gericht op het leveren en monteren van de door hen verkochte artikelen. Het verkopen en/of leveren kan blijkens de definitie onderdeel zijn van de verkoopactiviteit. De hoofdfunctie van het bedrijf is blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, het bedrijfsmatig ten verkoop aanbieden van zonwering aan personen die die goederen kopen voor gebruik. De activiteiten van het zonweringsbedrijf voldoen derhalve aan de definitie van detailhandel in het plan. Er is dan ook sprake van detailhandel, die voorts al voor de vaststelling van het plan op het perceel was gevestigd. Deze functie is niet als zodanig bestemd. Zoals in 2.4.2. is overwogen is volgens de raad het uitgangspunt van het plan het bestemmen van bestaand gebruik en bestaande functies. Uit het voorgaande volgt dat de raad niet overeenkomstig dit uitgangspunt heeft gehandeld. Het plan is derhalve niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en vastgesteld. Ook de horecafunctie was al aanwezig voor de vaststelling van het plan en had dus als zodanig behoren te worden bestemd. Bij het nieuw op te stellen plan voor dit plandeel kan worden bezien of de twee bestemde functies worden gehandhaafd dan wel of er aan het gehele perceel de bestemming detailhandel wordt gegeven.
2.5.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Gemengd -2" dat betrekking heeft op het perceel [locatie].
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 26 mei 2009, kenmerk 00819866, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Gemengd -2" dat betrekking heeft op het perceel [locatie];
III. onthoudt goedkeuring aan genoemd plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 26 mei 2009;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Fryslân aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010