200907047/2/R2.
Datum uitspraak: 4 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Rucphen,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 14 juli 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Rucphen (hierna: de raad) bij besluit van 6 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kom Sprundel" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2009, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 februari 2010, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. W.P.N. Remie, advocaat te Tilburg, en T.C. Bergenhenegouwen en J.C.J. Koenen, beiden raadslid van de gemeente Rucphen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door H.M. van Ginkel en H.C. van Hulten, beiden werkzaam bij de gemeente.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan is een actualisering van bestaande plannen voor de kern Sprundel. Tevens voorziet het plan in de nieuwe woningbouwlocatie Vissenberg II, gelegen aan de zuidzijde van Sprundel.
2.3. [verzoekers], wonend aan de [locatie sub 1], betogen dat het vlak met de bestemming "Maatschappelijke Doeleinden" dat ziet op het naastgelegen perceel [locatie sub 2] ten opzichte van het ontwerpplan is vergroot waarbij een voorziene groenstrook is komen te vervallen en de afstand tot hun woning is verkleind. Tevens stellen zij dat voor [locatie sub 2] in afwijking van het ontwerpplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen.
Ook is volgens hen de recente wijziging van de perceelsgrens ter plaatse van de groenstrook aan de achterzijde van hun perceel niet meegenomen in het plan waardoor de voorziene nieuwbouwwoningen op een te korte afstand tot hun woning komen te liggen. Daardoor is volgens hen sprake van een aantasting van hun woongenot en privacy. De toezegging van de wethouder dat met betrekking tot de nieuwbouwwoningen door middel van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid een afstand van vijf meter zal worden aangehouden ten opzichte van de perceelsgrens is, gelet op de voortdurende onduidelijkheid met betrekking tot de concrete invulling van het plan, volgens hen onvoldoende.
Voorts vrezen zij dat de voorziene weg aan de oostzijde van hun woning een vermindering van de verkeersveiligheid in de wijk oplevert. Dit geldt volgens hen tevens voor de thans nog doodlopende weg aan de voorzijde van hun woning, welke in het plan een aansluiting heeft gekregen op de Rucphensebaan.
Tot slot stellen [verzoekers] dat de raad voor de locatie van de nieuwbouwwoningen ten onrechte heeft verwezen naar de Struktuurschets Sprundel nu de desbetreffende locatie daarin niet concreet is opgenomen.
2.4. Tegen de gewijzigde oppervlakte van het perceel [locatie sub 2] en het vervallen van de groenstrook alsmede tegen de opgenomen wijzigingsbevoegdheid in artikel 6 van de planvoorschriften hebben [verzoekers] geen zienswijze ingediend. Ter zitting is gebleken dat noch artikel 6 van de planvoorschriften, noch de oppervlakte van het perceel [locatie sub 2] op de plankaart is gewijzigd in het vastgestelde plan ten opzichte van het ontwerpplan. Voor zover [verzoekers] hebben gesteld dat zij een kopie van een andere plankaart op het gemeentehuis hebben meegekregen en aldus verkeerd zijn voorgelicht, is de voorzitter niet gebleken dat met de terinzagelegging van het ontwerp van het plan een onjuiste plankaart ter inzage heeft gelegen. De voorzitter ziet gelet op het bovenstaande voldoende aanleiding om er thans vanuit te gaan dat het beroep van [verzoekers] voor zover gericht tegen de gewijzigde oppervlakte en de opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor het perceel [locatie sub 2] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zodat thans kan worden afgezien van een inhoudelijke bespreking.
2.5. Door de raad is erkend dat de door [verzoekers] aangekochte groenstrook achter hun woning op de kadastrale ondergrond van de plankaart niet juist is ingetekend. Met betrekking tot de planologische regeling van de betrokken gronden komt aan de kadastrale ondergrond echter geen betekenis toe.
Hoewel niet kan worden ontkend dat de nieuwe woonwijk een vermindering van het uitzicht en de privacy voor [verzoekers] met zich brengt, heeft het college naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in redelijkheid bij de afweging van de betrokken belangen een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan het belang van de voorgenomen bebouwing. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de afstand van de achtergevel van de woning van [verzoekers] tot de gevel van de nieuwe woning direct achter hun woning 20 meter bedraagt. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat een dergelijke afstand van gevel tot gevel aanvaardbaar is en ook elders vaak voorkomt. De voorzitter acht een dergelijke afstand in bebouwd gebied eveneens niet onaanvaardbaar.
Wat betreft de volgens [verzoekers] door de wethouder gedane toezegging ten aanzien van de aan te houden afstand van vijf meter tussen de perceelsgrenzen, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij de wethouder, maar bij de raad. De voorzitter verwacht dan ook niet dat in de bodemprocedure aan de toezegging van de wethouder, zo daarvan al sprake is, doorslaggevende betekenis zal worden toegekend.
2.6. Met betrekking tot de nieuwe weg ten oosten van de woning van [verzoekers] is door de raad ter zitting verklaard dat deze niet toegankelijk zal worden voor gemotoriseerd verkeer doch alleen voor fietsers en voetgangers. Daartoe zullen maatregelen worden genomen in de vorm van het plaatsen van obstakels of het nemen van een verkeersbesluit, aldus de raad. Tevens is door de raad de toezegging gedaan dat de weg voor de woning van [verzoekers], waarvoor een tweede ontsluiting is voorzien op de Rucphensebaan, langs deze ontsluiting niet toegankelijk zal worden voor gemotoriseerd verkeer met uitzondering van hulpdiensten. Gelet hierop heeft de voorzitter niet de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat sprake is van een zodanige toename van het aantal verkeersbewegingen dat het college om die reden goedkeuring aan het plan had moeten onthouden.
2.7. In hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd met betrekking tot de Structuurschets Sprundel ziet de voorzitter voorshands geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad deze Struktuurschets niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het plan. Daarbij is onder meer van belang dat de locatie Vissenberg II in de Struktuurschets is opgenomen als potentieel woongebied en dat de Struktuurschets slechts een globaal en indicatief karakter heeft, zodat aan het ontbreken van een nadere concrete invulling van dat gebied geen verwachtingen konden worden ontleend.
2.8. Gelet op bovenstaande bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2010