200907214/1/H2.
Datum uitspraak: 10 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 augustus 2009 in zaak nr. 09/20 in het geding tussen:
de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.
Bij besluit van 9 juli 2008 heeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking (hierna: de minister) de aan [appellante] verleende beurs met ingang van dezelfde dag ingetrokken.
Bij besluit van 18 november 2008 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2009, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2010, waar [appellante] en de minister, vertegenwoordigd door mr. L.A. van Herpen, werkzaam bij de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs, vergezeld door mr. M.A.G. Rutten en P.W.J. Mans, zijn verschenen.
2.1. Uit de motivering van het besluit van 9 juli 2008 valt af te leiden dat de minister tevens de aan de Maastricht School of Management (hierna: de MSM) krachtens artikel 6.5, aanhef en onder b, van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 verleende subsidie ten behoeve van een beurs voor [appellante] heeft beëindigd.
2.2. Ingevolge artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen vinden.
2.3. Bij besluit van 14 oktober 2005 heeft de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking ten behoeve van een beurs voor [appellante] aan de MSM een subsidie van € 74.000,00 verleend met daarbij onder meer de verplichting dat de aan dat besluit verbonden regels en voorschriften in acht worden genomen.
2.4. Bij brief van 19 december 2007 heeft de MSM de minister medegedeeld dat de inschrijving als student van [appellante] op 17 december 2007 met onmiddellijke ingang is beëindigd en dat de MSM niet langer bereid is het beheer van de beurs op zich te nemen.
2.5. Aan het besluit van 9 juli 2008 is ten grondslag gelegd dat het, gezien de brief van de MSM van 19 december 2007, duidelijk is dat [appellante] de opleiding niet meer succesvol kan beëindigen, zodat de subsidie op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb mag worden ingetrokken.
2.6. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid tot intrekking van de aan de MSM verleende subsidie heeft kunnen besluiten, heeft miskend dat de subsidie ten onrechte niet aan een andere onderwijsinstelling is overdragen en dat het promotietraject met behoud van de bestaande subsidierelatie met de MSM aan een andere onderwijsstelling kan worden voortgezet.
2.6.1. In de aan het besluit van 14 oktober 2005 verbonden regels en voorschriften, voor zover thans van belang, is vermeld dat het studieprogramma in bijzondere gevallen weliswaar kan worden gewijzigd, maar het onderwijs wel onder verantwoordelijkheid van en met behoud van de subsidierelatie met dezelfde onderwijsinstelling moet worden gegeven. Door de beëindiging van de inschrijving aan de MSM is de verantwoordelijkheid van en de subsidierelatie met de MSM geëindigd. Dat brengt met zich dat het eerste onderdeel van het betoog faalt.
Voorts heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat het promotietraject met behoud van de bestaande subsidierelatie met de MSM ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar aan een andere onderwijsstelling kon worden voortgezet. De door [appellante] beoogde overgang naar de Universiteit van Amsterdam is niet doorgegaan omdat het resterende saldo van de beurs daarvoor naar het oordeel van deze onderwijsinstelling ontoereikend was. Ook het tweede onderdeel van het betoog faalt derhalve.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010