200904254/1/H1.
Datum uitspraak: 10 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2009 in zaken nrs. 08/2594 en 08/2596 in de gedingen tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Elvestia Beleggingen B.V.
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.
Bij besluit van 11 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren (hierna: het college) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Elvestia Beleggingen B.V. (hierna: Elvestia) onder aanzegging van bestuursdwang gelast de drie zonder bouwvergunning gerealiseerde en in stand gelaten casco's van hotelappartementen aan de straatzijde van het perceel Oud-Loosdrechtsedijk 243 te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren (hierna: het perceel), binnen twee maanden na verzending van dit besluit te verwijderen.
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college de aanvraag van Elvestia om een bouwvergunning eerste fase voor die casco's niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het college het door Elvestia tegen het besluit van 11 september 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, onder aanpassing van de begunstigingstermijn.
Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het college het door Elvestia tegen het besluit van 22 januari 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de door Elvestia tegen de besluiten van 20 mei 2008 ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat het college nieuwe besluiten op bezwaar neemt, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2009, hoger beroep ingesteld.
Elvestia heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2010, waar het college, vertegenwoordigd door Y.A.M. Ekelschot, werkzaam bij de gemeente, en Elvestia, vertegenwoordigd door mr. P.J. Kouwenberg, advocaat te Hilversum, [directeur] van Elvestia, en J. Colenbrander, architect, zijn verschenen. Op deze zitting heeft de Afdeling het onderzoek geschorst en het college verzocht nadere informatie te verstrekken omtrent de verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor zeven andere hotelappartementen. Bij brief van 3 februari 2010 heeft het college nadere stukken overgelegd. Bij brieven van 8 en 11 februari 2010 heeft Elvestia hierop een reactie gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Eerste herziening Bestemmingsplan Plassengebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Jachthavengebied - Rs(w)" met de nadere aanduiding "(wh)".
Ingevolge artikel 11.1, aanhef en onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) zijn de voor "Jachthavengebied - Rs(w)" aangewezen gronden bestemd voor het bedrijfsmatig exploiteren van een horecabedrijf als onderdeel van een jachthavenbedrijf, met uitzondering van een hotel.
Ingevolge artikel 11.1, aanhef en onder f, zijn de voor "Jachthavengebied - Rs(w)" aangewezen gronden bestemd voor de bedrijfsvoering van een horecabedrijf met hotel en hotelappartementen, waar zulks met de nadere aanduiding "(wh)" - Rs(wh) - op de plankaart is aangegeven.
2.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat ingevolge artikel 11.1, aanhef en onder f, van de planvoorschriften tussen de hotelappartementen, waarvoor Elvestia een aanvraag om een bouwvergunning eerste fase heeft ingediend, en het reeds op het perceel aanwezige restaurant een functionele relatie dient te bestaan. Omdat Elvestia, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen gegevens heeft overgelegd, waaruit die functionele relatie blijkt, heeft het college haar aanvraag om bouwvergunning eerste fase niet in behandeling genomen.
Wat het besluit tot aanzegging van bestuursdwang betreft, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat geen concreet uitzicht op legalisatie van de zonder bouwvergunning opgerichte hotelappartementen bestaat, nu de aanvraag van Elvestia om bouwvergunning eerste fase voor die appartementen niet in behandeling is genomen.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 11.1, aanhef en onder f, van de planvoorschriften door te oordelen dat dat artikel geen functionele relatie eist tussen het op het perceel aanwezige restaurant en de hotelappartementen en het college de aanvraag om bouwvergunning eerste fase derhalve ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. Daartoe verwijst het naar de uitleg die de rechtbank in de uitspraak van 17 maart 2004 in zaak nr. 02/3189 aan dat artikel heeft gegeven.
2.3.1. Anders dan waar het college van uit lijkt te gaan, brengt de enkele omstandigheid dat de uitspraak van de rechtbank van 17 maart 2004 onherroepelijk is, niet met zich dat thans van het daarin neergelegde oordeel omtrent artikel 11.1, aanhef en onder f, van de planvoorschriften moet worden uitgegaan. Omdat het hier een nieuwe procedure betreft naar aanleiding van een ander bouwplan, ingediend door Elvestia, die in de eerdere procedure geen partij was, is de rechtbank noch de Afdeling aan dat oordeel gebonden.
2.3.2. In de tekst van artikel 11.1, aanhef en onder f, van de planvoorschriften heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de hotelappartementen een functionele relatie dienen te hebben met een ander horecabedrijf, niet zijnde een hotel. De enkele in dat artikel opgenomen zinsnede "met hotel en hotelappartementen" is daarvoor onvoldoende. Gelet op artikel 11.1, aanhef en onder c, van de planvoorschriften moet veeleer worden geoordeeld dat met die zinsnede slechts bedoeld is aan te geven dat op gronden met de nadere aanduiding "(wh)" - Rs(wh) -, in tegenstelling tot gronden met de enkele bestemming "Jachthavengebied - Rs(w)", een hotel en hotelappartementen wel zijn toegestaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat volgens het bestemmingsplan ook een hotel moet worden aangemerkt als een horecabedrijf.
Anders dan het college voorts betoogt, biedt artikel 11.1, aanhef en onder f, van de planvoorschriften geen grond voor het oordeel dat slechts één horecabedrijf is toegestaan en dat, nu ter plaatse reeds een restaurant is gevestigd waar de hotelappartementen geen functionele relatie mee hebben, het bouwplan met dat artikel in strijd is. Uit de tekst van dat artikel kan niet worden afgeleid dat "een horecabedrijf" moet worden gelezen als "één horecabedrijf". Bovendien wordt in de toelichting bij het bestemmingsplan uitdrukkelijk gesproken over meer horecabedrijven.
Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat artikel 11.1, aanhef en onder f, van de planvoorschriften geen functionele relatie eist tussen het op het perceel aanwezige restaurant en de hotelappartementen. Zij heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het college de aanvraag om bouwvergunning eerste fase ten onrechte niet in behandeling heeft genomen en niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen concreet uitzicht op legalisatie van de hotelappartementen bestaat.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Elvestia Beleggingen B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 671,05 (zegge: zeshonderdeenenzeventig euro en vijf cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010