200901228/1/R2.
Datum uitspraak: 10 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 4 november 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Alphen-Chaam (hierna: de raad) bij besluit van 2 november 2005 vastgestelde bestemmingsplan "Kom Chaam 2005" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2009, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders namens de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2009, waar [appellant], bijgestaan door ing. A.W.L. de Bont, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.C. Brekelmans, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. L.H.J. Verhoeven, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Daarbij wijst de raad er in zijn schriftelijke uiteenzetting op dat de verleende bouwvergunning voor het bouwen van het door [appellant] bestreden appartementencomplex, bestaande uit tien appartementen, onherroepelijk is geworden en het complex nagenoeg is gerealiseerd. Het plan bevat een juridisch-planologische regeling voor deze ruimtelijke ontwikkeling.
2.1.1. Anders dan de raad heeft gesteld bestaat in de door hem genoemde omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] niet langer belang heeft bij een uitspraak omtrent het door hem ingestelde beroep nu een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing.
2.2. Voor zover [appellant] in beroep mede bezwaar maakt tegen de verleende bouwvergunning voor het betreffende appartementencomplex overweegt de Afdeling dat de rechtmatigheid van die vergunning hier niet ter beoordeling staat.
2.3. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.4. Bij besluit van 13 juni 2006 heeft het college beslist over de goedkeuring van het plan. Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld. De Afdeling heeft bij uitspraak van 21 november 2007 in zaak nr.
200605306/1het besluit van het college vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden (C)" en de aanduiding "Bouwzone 2" aan de zuidoostelijke zijde van het plein Brouwerij. Het college heeft bij het thans bestreden besluit wederom goedkeuring verleend aan het desbetreffende plandeel.
2.5. [appellant], woonachtig aan [locatie], betoogt dat het college ten onrechte opnieuw goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden (C)" en de aanduiding "Bouwzone 2" aan de zuidoostelijke zijde van het plein Brouwerij, voor zover daarmee de bouw van een appartementencomplex is toegelaten. Hij betoogt dat de locatie van het voorziene appartementencomplex in strijd is met de zogenoemde "Centrumvisie Chaam" uit 2001 (hierna: de centrumvisie). Ook is het gebruik van de begane grond van het complex en het voorziene aantal bouwlagen in strijd met de centrumvisie. Ten gevolge van het te realiseren appartementencomplex verliest hij het vrije uitzicht vanuit zijn woning, terwijl bij aankoop van deze woning uit verklaringen van zijn makelaar en de gemeente alsmede tekeningen als onderdeel van de centrumvisie bleek dat hij een vrij uitzicht zou houden, zo stelt [appellant]. Voorts stelt hij dat de nieuwbouw leidt tot vergroting van de parkeerproblemen in het gebied. Verder betoogt [appellant] dat zijn belangen niet zorgvuldig zijn afgewogen. Volgens hem is uitsluitend gekeken naar het belang van de betrokken projectontwikkelaar.
2.5.1. Het college stelt zich met verwijzing naar een brief van de raad van 24 april 2008 op het standpunt dat de belangen van [appellant] zorgvuldig zijn afgewogen. Het algemeen belang bij de bouw van het appartementencomplex en de afronding van het plein, weegt volgens het college zwaarder dan het belang van [appellant] bij het behoud van volledig uitzicht vanuit zijn woning. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat [appellant] gelet op de centrumvisie had kunnen voorzien dat een deel van zijn uitzicht verloren zou gaan.
2.5.2. Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in voormelde uitspraak van 21 november 2007 ziet de door [appellant] aangevoerde verkoopfolder en bouwvergunning voor zijn woning niet op het in geding zijnde appartementencomplex zodat hij aan deze stukken niet gerechtvaardigd de verwachting heeft kunnen ontlenen dat het plan zou voorzien in het door hem veronderstelde bouwvlak. Aan de in de centrumvisie opgenomen schetsen van de nieuwbouw of aan het gestelde met betrekking tot het aantal bouwlagen en het gebruik van de begane grond kan evenmin een zodanige verwachting worden ontleend nu die slechts een indicatie geven van de invulling van het gebied. Uit de kaart "Centrumvisie Kom Chaam" valt op te maken dat het voorziene appartementencomplex aan de zuidzijde een diepte van ongeveer 20 meter heeft. Het desbetreffende bouwvlak op de plankaart heeft aan deze zijde een diepte van ongeveer 22,5 meter. In voormelde uitspraak van 21 november 2007 heeft de Afdeling overwogen dat de omvang van het bouwvlak in het vastgestelde plan is aangepast aan het bouwplan van de betrokken projectontwikkelaar. Gelet hierop was naar het oordeel van de Afdeling niet gebleken dat de belangen van [appellant] in de besluitvorming zijn betrokken.
Thans zijn blijkens het bestreden besluit en de reactie van de raad van 24 april 2008 de belangen van [appellant] bij de begrenzing van het bouwvlak wel meegewogen. Gelet op voornoemde brief van 24 april 2008 hecht de raad aan een kwalitatief goede invulling van het centrum van Chaam. Daarnaast blijft het uitzicht van [appellant] deels in tact. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangen bij de bouw van het appartementencomplex volgens het plan van de ontwikkelaar en de afronding van het plein zwaarder wegen dan het belang van [appellant] bij behoud van volledig uitzicht vanuit zijn woning.
2.5.3. Ten aanzien van de vrees van [appellant] dat de bouw van het appartementencomplex zal leiden tot parkeeroverlast, overweegt de Afdeling dat uit pagina 46 en 47 van de toelichting bij het plan blijkt dat het beleid van de gemeente Alphen-Chaam erop is gericht om parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein te laten plaatsvinden. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat ten behoeve van het appartementencomplex op eigen terrein geparkeerd kan worden. Voorts blijkt uit de toelichting dat er geen acuut parkeerprobleem bestaat, omdat de huidige parkeerstroom kan worden opgevangen door parkeerterreinen in de omgeving en door middel van parkeerhavens langs de doorgaande wegen. Niet is gebleken dat in het openbaar gebied niet voldoende ruimte zou bestaan om de toename van de parkeerdruk als gevolg van de voorziene tien appartementen op te kunnen vangen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de bestemmingen "Verblijfsgebied -Vb-" en "Verkeersgebied -V-" in de nabijheid van het appartementencomplex mede zijn bestemd voor parkeervoorzieningen.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010