200906037/1/V6.
Datum uitspraak: 3 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 juni 2009 in zaak nr. 08/5343 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 19 juni 2008 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [wederpartij] (hierna: [wederpartij A]) een boete van € 135.000,00 opgelegd wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 15, eerste en tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 27 november 2008 heeft de minister het daartegen door [wederpartij A] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 juni 2009, verzonden op 3 juli 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij A] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 19 juni 2008 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 september 2009. Deze brieven zijn aangehecht.
[wederpartij A] heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2010, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.S. van Muiswinkel, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en [wederpartij A], vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Nijhuis, advocaat te Rotterdam, vergezeld door [bestuurder], zijn verschenen.
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, draagt de werkgever die door een vreemdeling arbeid laat verrichten bij een andere werkgever er bij de aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt de werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt hij het afschrift op in de administratie.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, wordt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15 als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
2.2. Het op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (hierna: de inspecteurs) opgemaakte boeterapport van 6 november 2007 (hierna: het boeterapport) vermeldt dat tijdens een controle op 15 februari 2007 op een slooplocatie - genaamd 'De Tuinen Oost' - te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, twaalf vreemdelingen van Poolse, Turkse respectievelijk Bulgaarse nationaliteit (hierna: de vreemdelingen) zijn aangetroffen, terwijl zij arbeid verrichtten bestaande uit het verwijderen en opruimen van metalen onderdelen en glasplaten van twee ontmantelde kassen, zonder dat daarvoor tewerkstellingsvergunningen zijn verleend.
Voorts vermeldt het boeterapport dat de vreemdelingen werkten onder leiding en toezicht van [bedrijf A], gevestigd te [plaats], en dat de hoofdaannemer, [wederpartij] (hierna: [wederpartij B]), als werkgever in de zin van de Wav wordt aangemerkt.
Uit administratief onderzoek op 1 mei 2007 en 5 juni 2007 is gebleken dat zich bij aanvang van de werkzaamheden noch in de administratie van [wederpartij B] noch in die van [bedrijf A] kopieën van de identiteitsdocumenten van de vreemdelingen bevonden, aldus het boeterapport. Ditzelfde gold voor een eveneens tijdens de controle aangetroffen vreemdeling van Turkse afkomst, die in het bezit was van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
2.3. De minister bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat hij ten onrechte een boete aan [wederpartij A] heeft opgelegd, omdat de rechtspersoon die onder de naam [wederpartij] bestond ten tijde van de constatering van de beboetbare feiten een andere is dan de rechtspersoon die onder deze naam bestond op de datum van de boetebeschikking en die thans onder deze naam bestaat.
Daartoe voert de minister aan dat tussen de rechtspersoon waarbij de inspecteurs ten tijde van de controle op 15 februari 2007 een overtreding van de Wav constateerden en de rechtspersoon tot welke het besluit van 19 juni 2008 was gericht weliswaar verschil bestaat, maar dat laatstgenoemde rechtspersoon heeft te gelden als de rechtsopvolger van eerstgenoemde rechtspersoon. De rechtbank heeft ten onrechte, gelet ook op de uittreksels uit het handelsregister, het betoog van [wederpartij A] gevolgd dat [bedrijf B], die de onderneming [wederpartij B] heeft voortgezet, had moeten worden beboet, aldus de minister.
2.3.1. Uit het bij het boeterapport behorende uittreksel uit het handelsregister van 29 maart 2007 volgt dat [wederpartij B] sinds 28 maart 2006 een onderneming drijft en onder dossiernummer 24392165 in het handelsregister is ingeschreven. [bestuurder] is enig aandeelhouder en bestuurder van [wederpartij B]. Volgens de bedrijfsomschrijving houdt de onderneming zich bezig met uitvoering, advisering, begeleiding en trading op milieu- en civieltechnisch gebied, alsmede het aangaan van één of meer stamrechtovereenkomsten en het doen van periodieke uitkeringen en verstrekkingen ten laste van deze stamrechten.
Voorts volgt uit de handelsregisterhistorie en de in hoger beroep overgelegde statutenwijziging van 9 juli 2007 dat de naam [wederpartij] per 9 juli 2007 in [bedrijf B] (hierna: Holding) is gewijzigd. [bestuurder] is enig aandeelhouder en bestuurder van Holding. Tevens volgt uit het door [wederpartij A] in beroep overgelegde uittreksel uit het handelsregister van 2 juli 2008 dat op 9 juli 2007 [wederpartij A] is opgericht en deze rechtspersoon onder dossiernummer 24418157 in het handelsregister is ingeschreven. Holding is enig aandeelhouder van [wederpartij A] en [bestuurder] haar bestuurder. [wederpartij A] houdt zich volgens de bedrijfsomschrijving bezig met de uitvoering, de advisering, de begeleiding en de trading op milieu- en civieltechnisch gebied, alles in de ruimste zin des woords, zijnde een beheer- en beleggingsmaatschappij.
2.3.2. Op 22 november 2007 heeft de minister een boetekennisgeving verzonden aan Holding inhoudende dat hij voornemens is haar een boete op te leggen wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 15, eerste en tweede lid, van de Wav. De boete is bij besluit van 19 juni 2008 aan [wederpartij A] opgelegd. Dit is bij besluit op bezwaar van 27 november 2008 ongewijzigd in stand gebleven.
Met het opleggen van de boete aan [wederpartij A] en niet aan Holding heeft de minister niet onderkend dat de onderneming [wederpartij B] na de naamswijziging op 9 juli 2007 is blijven bestaan, zij het onder de naam Holding. In dit verband acht de Afdeling van belang dat [wederpartij A] reeds in bezwaar de minister erop heeft gewezen dat hij de boete, gelet ook op de uit het handelsregister blijkende feitelijke situatie, ten onrechte niet aan Holding heeft opgelegd. De enkele omstandigheid dat [wederpartij A] volgens de bedrijfsomschrijving in het handelsregister soortgelijke diensten als [wederpartij B] aanbiedt, maakt nog niet, zoals de minister heeft betoogd, dat [wederpartij A] aangesproken zou kunnen worden voor overtredingen van [wederpartij B] en aan [wederpartij A] de boete kon worden opgelegd.
De rechtbank heeft aldus terecht overwogen dat de rechtspersoon die onder de naam [wederpartij B] bestond ten tijde van de constatering van de beboetbare feiten een andere is dan de rechtspersoon die onder deze naam bestond op de datum van de boetebeschikking en die thans onder deze naam bestaat.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een griffierecht van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2010