200905719/1/H1.
Datum uitspraak: 3 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Doetinchem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 24 juni 2009
in zaak nr. 08/635 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem.
Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor een erfafscheiding aan de [locatie a] te Doetinchem (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 maart 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2009, verzonden op 26 juni 2009, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.C.H. van de Sande-van de Ven, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door M.G.P. Derks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De erfafscheiding bestaat uit een ongeveer 72 cm hoge muur, die om de 170 cm wordt onderbroken door pilasters met een hoogte van 92 cm. Op vier plaatsen zijn de pilasters 142 cm hoog. Deze staan ter weerszijden van de twee inritten op het perceel. De rechterinrit - gezien vanaf de weg - grenst aan het perceel [locatie b], waar [appellant] woont. Eén van de vier pilasters van 142 cm hoog staat aldus direct naast het perceel van [appellant] waar zich de inrit van zijn perceel bevindt.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Hoop 2004" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden -W-".
Ingevolge artikel 4, derde lid, onder 12, van de planvoorschriften mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geplaatst vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens, niet meer bedragen dan 1 meter.
2.3. Voor de vier pilasters met een hoogte van 142 cm heeft het college met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend, omdat de toegestane bouwhoogte met 42 cm wordt overschreden.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de pilaster van 142 cm hoog bij zijn inrit, hem bij uitrijden het uitzicht vanuit zijn auto op het verkeer op de [locatie] ontneemt, waardoor verkeersgevaarlijke situaties kunnen ontstaan.
2.5. Dat betoogt faalt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellant] alvorens hij vanuit zijn inrit de [locatie] oprijdt, op het trottoir, dat 150 cm breed is, stil kan staan. Vervolgens is er voldoende uitzicht vanuit zijn auto op het verkeer op de rijbaan dat, gezien vanaf de inrit, van links komt. Dit uitzicht wordt niet belemmerd door de pilaster, die zich juist aan de andere zijde van de inrit van [appellant] bevindt. Voorts mag er aan de zijde van de [locatie] waaraan [appellant] woont, niet worden geparkeerd, zodat het uitzicht bij het verlaten van diens inrit niet door geparkeerde auto's wordt belemmerd. De rechtbank is dan ook tot het juiste oordeel gekomen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de verkeersveiligheid. De inhoud van de door [appellant] overgelegde brief van Veilig Verkeer Nederland van 19 oktober 2009 biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
2.6. [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college tot de conclusie heeft kunnen komen dat de vier pilasters van 142 cm hoog, het woongenot van [appellant] niet onevenredig aantasten.
De rechtbank heeft terecht door [appellant] niet aannemelijk gemaakt geacht dat de pilasters voor hem leiden tot verlies aan privacy, lichtinval en uitzicht, gezien de geringe hoogte en omvang van de pilasters.
2.7. Hetgeen [appellant] verder nog heeft aangevoerd biedt evenmin aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.8. De voorgedragen beroepsgronden falen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2010