200906502/1/R3.
Datum uitspraak: 3 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Bij besluit van 11 juni 2009, heeft de raad van de gemeente Den Haag (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Duttendel" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2010, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.E. Leenders, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [partij].
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
2.1. Het beroep van [appellant] voor zover gericht tegen de maximaal toegestane hoogte van tien meter voor het pand aan de [locatie A], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
Gesteld noch gebleken is dat [appellant] redelijkerwijs niet in staat is geweest ter zake een zienswijze naar voren te brengen. Weliswaar is de bouwhoogte voor het pand aan de [locatie A] bij de vaststelling van het plan van maximaal twaalf meter verlaagd naar maximaal tien meter, maar nu [appellant] door deze gewijzigde vaststelling niet in een nadeligere positie is gebracht, is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het beroep voor het overige
2.2. Het plan vervangt verouderde bestemmingsplannen en voorziet daarmee in een actueel juridisch planologisch kader voor het plangebied. Tevens strekt het plan tot bescherming van het beschermde stadsgezicht.
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met het bouwvlak voor zijn perceel [locatie B]. Hij stelt dat door de uitbreidingsmogelijkheden van de woning aan [locatie A] voor hem bij de entree van zijn woning een buitengewoon onbehagelijke ruimte ontstaat. Door het verlengen van zijn entree met 3,3 meter in de richting van de voorgevel kan de inham die ontstaat worden dichtgebouwd. Het bouwvlak maakt deze uitbreiding ten onrechte niet mogelijk. Voorts stelt [appellant] dat het naar voren leggen van de entree niet in strijd is met het beschermde stadsgezicht van de Badhuisweg.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het belang van [appellant] bij het verleggen van de grens van het bouwvlak is afgezet tegen het belang van het beschermd stadsgezicht. Gezien de gewenste afwisseling in bebouwing en het feit dat verlegging van de grens van het bouwvlak tot gevolg heeft dat symmetrie ontstaat met de woning aan de [locatie C], heeft de raad het belang bij behoud van het beschermd stadsgezicht zwaarwegender geacht. Voorts stelt de raad dat de gewenste zichtbaarheid van de woning zal afnemen door verlegging van de bouwgrens.
2.3.2. [appellant] wil de entree van zijn woning, met een breedte van 1,65 meter, 3,3 meter naar voren uitbouwen, zodat die ongeveer gelijk komt te liggen met de voorgevel. Het is uitdrukkelijk zijn bedoeling deze uitbouw niet hoger te maken dan de onderste bouwlaag van zijn woning, dat wil zeggen ongeveer 3,5 meter hoog. De aanleiding voor de wens van [appellant] is, dat voor de woning [locatie A] in het plan de bouwhoogte is verhoogd van 6 naar 10 meter en een bouwvergunning is verleend voor het verhogen van het bestaande pand deels tot ongeveer 9 meter en voor het overige tot 10 meter.
In de "Aanwijzing tot Beschermd Stadsgezicht Westbroekpark/Belgisch Park" (hierna: de aanwijzing) is de door de raad gewenste afwisseling in bebouwing voor het deel van de Badhuisweg waar de genoemde woningen staan, niet opgenomen. Voor dit deel van de Badhuisweg is in de aanwijzing alleen aangegeven dat er bebouwing staat, waarin herenhuizen en eenvoudige woonhuizen in neorenaissancestijl, chaletstijl en overgangsarchitectuur voorkomen.
Het gemeentebestuur heeft de uitbreiding en verhoging van de woning [locatie A] niet in strijd met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht geacht of met de gewenste afwisseling van de bebouwing.
De panden [locatie C] en [locatie A] zijn op de entree na geheel symmetrisch gebouwd. Aangezien de entree van [locatie C] reeds bijna gelijk ligt met de voorgevel wordt de symmetrie vergroot door ook de entree van [locatie B] naar voren te brengen. Niet valt in te zien waarom deze symmetrie in strijd zou zijn met het beschermd stadsgezicht, noch dat de bestaande afwisseling van de gebouwen verstoord zou worden door het niet handhaven van de bestaande inham. Vanaf de weg gezien is bovendien nauwelijks waarneembaar of de entree al dan niet op één lijn met de voorgevel ligt en de zichtbaarheid van de woning zal dan ook niet afnemen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich niet op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] gewenste bebouwing in strijd is met de aanwijzing noch dat deze een aantasting is van de afwisseling in de bebouwing ter plaatse. Derhalve heeft de raad in redelijkheid niet kunnen stellen dat het belang van het beschermd stadsgezicht zich verzet tegen de verplaatsing van de entree van de woning van [appellant] zoals door hem gewenst.
2.3.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3.1 van de Wro dient te worden vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen 1" en de aanduiding "zone geen aanbouwen en bijgebouwen toegestaan" dat ziet op het deel van het perceel [locatie B] vanaf de voorgevellijn tot aan de huidige entree van de woning.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de maximale bouwhoogte voor het pand [locatie A];
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 11 juni 2009, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen 1" en de aanduiding "zone geen aanbouwen en bijgebouwen toegestaan" dat ziet op het deel van het perceel [locatie B] vanaf de voorgevellijn tot aan de huidige entree van de woning;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2010