200904373/1/H1 en 200904730/1/H1.
Datum uitspraak: 3 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem van 15 mei 2009 in zaak nr. 08/3106 en van 2 juni 2009 in zaak nr. 08/3305 in de gedingen tussen:
1. [appellanten sub 1]
2. [appellanten sub 2]
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend.
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Purmerend (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling verleend voor het oprichten van een multifunctioneel gebouw met discotheek en klimhal op het perceel [locatie] te Purmerend (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 juni 2007 heeft het college aan [vergunninghoudster] bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van dat gebouw.
Bij onderscheiden besluiten van 26 februari 2008 heeft het college de door [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]) daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij onderscheiden uitspraken van 15 mei 2009, verzonden op 18 mei 2009, en van 2 juni 2009, verzonden op 3 juni 2009, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) de door [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 1 februari 2010, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. M.E. Jendsen, en het college, vertegenwoordigd door W.H. Correia-Goede, M.C. Deinum en C. Schrama, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. [vergunninghoudster] is verschenen, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.1. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Plan in hoofdzaken (gemeente Ilpendam)". Om realisering ervan toch mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.
2.2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef, van het "Beleid inzake de toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening" van 19 juli 2005 (hierna: het beleid), gepubliceerd in het Provinciaal blad 2006, 48, uitgegeven op 2 augustus 2006, is, zodra een speerpunt van provinciaal ruimtelijk beleid aan de orde is, een verklaring van geen bezwaar ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO vereist.
Ingevolge dat artikel onder 1, vallen projecten die de vestiging van arbeidsintensieve bedrijven, zoals kantoren, publiek- en verkeersaantrekkende bedrijven en grootschalige voorzieningen betreffen, ongeacht de locatie, onder de speerpunten van beleid.
In de toelichting op het beleid wordt vermeld dat onder grootschalige voorzieningen voorzieningen vallen die worden verondersteld een (boven)regionale invloed te hebben en derhalve het bestaande voorzieningenniveau in de regio in gevaar kunnen brengen. Als voorbeeld worden onder meer megadisco's genoemd.
2.3. [appellanten sub 1] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het college bevoegd was krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen. Volgens hen voorziet het project in een megadisco, zodat het college, gelet op artikel 1.1 van het beleid, de procedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO had moeten volgen.
2.3.1. Anders dan waar [appellanten sub 1] van uitgaan, is voor de beantwoording van de vraag of het project voorziet in een grootschalige voorziening als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en onder 1, van het beleid, niet van belang of de infrastructuur ter plaatse is berekend op de komst van de discotheek en de daarmee gepaard gaande verkeersbewegingen. Bepalend is, zo kan uit de toelichting op dat artikel worden afgeleid, of de beoogde discotheek een (boven)regionale invloed heeft en het bestaande voorzieningenniveau in de regio in gevaar kan brengen. Gezien de verwachte bezoekersaantallen en de omstandigheid dat de discotheek primair bedoeld is voor jongeren uit Purmerend en in aanmerking genomen dat gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: gedeputeerde staten) het project hebben beoordeeld in het kader van de verlening van de verklaring van geen bezwaar, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, maar geen aanleiding hebben gezien voor de conclusie dat het project niet past binnen het beleid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de discotheek niet kan worden aangemerkt als een grootschalige voorziening in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder 1, van het beleid. Het college was dan ook bevoegd krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen.
2.4. [appellanten sub 1] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de aan de vrijstelling ten grondslag gelegde "Ruimtelijke Onderbouwing Discotheek en Klimcentrum (inclusief multifunctionele ruimten) [locatie] te Purmerend" (hierna: de ruimtelijke onderbouwing) niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Daartoe voeren zij aan dat, anders dan in de "Structuurvisie Purmerend 2005-2020" (hierna: de structuurvisie) wordt vermeld, ten tijde van het besluit op bezwaar slechts twee restaurants in het gebied waren gevestigd en voorts dat onvoldoende aandacht is besteed aan de historisch geografische waarden ter plaatse.
2.4.1. In de ruimtelijke onderbouwing wordt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met de structuurvisie. In de structuurvisie wordt het gebied waarin het perceel ligt, aangeduid als "cluster 12" met het thema "consumeren & beleven". Vermeld wordt dat er wat restaurants gevestigd zijn en de vestiging van een discotheek wordt voorbereid en verder dat bebouwing op deze plek op zich geen probleem vormt en dat de locatie door zijn ligging aan de rand van de stad en de goede bereikbaarheid geschikt is voor dergelijke functies. De enkele stelling van [appellanten sub 1] dat ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar slechts twee restaurants ter plaatse aanwezig waren, maakt die passage uit de structuurvisie niet onjuist en doet er evenmin aan af dat het bouwplan daarmee in overeenstemming is. In zoverre heeft de rechtbank dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Wat de historisch geografische waarden betreft, wordt in de ruimtelijke onderbouwing vermeld dat het gebied wordt gewaardeerd als van "zeer hoge waarde" vanwege de onregelmatige opstrekkende strokenverkavelingen die kenmerkend zijn voor vroege, in lokaal verband georganiseerde veenontginningen die in Waterland en de Zaanstreek veel voorkomen. Volgens de ruimtelijke onderbouwing is de beoogde locatie echter van een dermate beperkte omvang dat het verkavelingspatroon daar niet meer als zodanig herkenbaar is, hetgeen mede het gevolg is van de al eerder gerealiseerde bebouwing en wegen. [appellanten sub 1] hebben de juistheid hiervan niet gemotiveerd betwist. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat in de ruimtelijke onderbouwing voldoende is gemotiveerd waarom de historisch geografische waarden van het gebied niet aan het realiseren van het bouwplan in de weg staan. Daarom slaagt evenmin het betoog dat gedeputeerde staten vanwege die waarden niet in redelijkheid bij besluit van 10 april 2007 een verklaring van geen bezwaar, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben kunnen verlenen.
2.5. Hetgeen [appellanten sub 1] naar voren brengen omtrent het bestaande McDonalds restaurant en de mogelijke vestiging van een Kentucky Fried Chicken restaurant heeft geen betrekking op het hier aan de orde zijnde bouwplan en kan reeds daarom niet leiden tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.6. [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
2.6.1. In de ruimtelijke onderbouwing wordt vermeld dat bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van een piekbelasting van de discotheek op de zaterdagavond van 1050 personen. Het college heeft op basis van overleg met Koninklijke Horeca Nederland en ervaringen met het autogebruik in Purmerend in relatie tot horecabezoek gesteld dat 45% van de bezoekers met de auto komt, met vier bezoekers per auto, en dat daarvan uitgaande 118 parkeerplaatsen nodig zijn. Deze zullen worden aangelegd. Voor zover in incidentele gevallen meer parkeerplaatsen nodig zijn, kan, aldus het college, worden uitgeweken naar een nabijgelegen gemeentelijke carpoolplaats, die een capaciteit heeft van 105 parkeerplaatsen. Het college heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
2.6.2. Hetgeen [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] naar voren hebben gebracht, biedt geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van dat standpunt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de ter zitting door het college gegeven toelichting blijkt dat de discotheek slechts gevestigd is in het souterrain en op de begane grond en er geen overlap is tussen de openingstijden van de discotheek en die van de andere functies op de overige verdiepingen van het gebouw. Verder heeft het college gemotiveerd uiteengezet dat, ook als de parkeerbehoefte wordt berekend aan de hand van de kencijfers van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water en Wegenbouw en Verkeerstechniek, waarin wordt uitgegaan van vier tot zes parkeerplaatsen per 100 m2, voldoende parkeergelegenheid aanwezig zal zijn, gelet op de oppervlakte van de discotheek van 813 m2.
Het betoog van [appellant sub 2] dat de 105 parkeerplaatsen op de carpoolplaats niet mogen worden meegeteld bij de berekening van het aantal beschikbare parkeerplaatsen, omdat de benodigde parkeerplaatsen ingevolge artikel 2.5.30, derde lid, van de Bouwverordening van de gemeente Purmerend op eigen terrein moeten worden aangelegd en het college van die bepaling geen ontheffing heeft verleend, leidt niet tot een ander oordeel. Nu voldoende parkeerruimte op eigen terrein wordt gerealiseerd en slechts in incidentele gevallen uitgeweken moet worden naar de gemeentelijke carpoolplaats, is ontheffing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening niet vereist. De enkele stelling van [appellanten sub 1] dat vrachtwagens geparkeerd zijn op de carpoolplaats, doet er voorts niet aan af dat, voor zover de 105 parkeerplaatsen al nodig zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien, het grootste deel daarvan voor het parkeren van auto's beschikbaar is.
2.7. [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] betogen ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.7.1. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn besluit om de vrijstelling te verlenen.
2.7.2. Hoewel het bouwplan mogelijk als gevolg heeft dat het woongenot van omwonenden in zekere mate wordt aangetast, moet worden geoordeeld dat [appellanten sub 1], mede gezien de afstand tussen het perceel en de nabijgelegen woonwijk, niet aannemelijk hebben gemaakt dat die aantasting van dien aard zal zijn dat het college niet in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen hechten aan de belangen die zijn gebaat bij het verlenen van de vrijstelling voor het oprichten van het multifunctionele gebouw met discotheek en klimhal, waardoor een eigentijdse uitgaansgelegenheid beschikbaar komt voor jongeren, dan aan de belangen die gebaat zijn bij weigering daarvan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt en ter zitting door het college is bevestigd en nader toegelicht, maatregelen zullen worden genomen om mogelijke overlast te beperken. Zo is in de ruimtelijke onderbouwing onder meer beschreven hoe, om de openbare orde te handhaven en de veiligheid te waarborgen, personeel zal worden geselecteerd en getraind, hoe de toegangscontrole en de binnen- en buitencontrole zal plaatsvinden en op welke wijze inhoud zal worden gegeven aan het eigen drugsbeleid. Voorts zal geprobeerd worden een busverbinding op te zetten, teneinde te bereiken dat bezoekers zoveel mogelijk met het openbaar vervoer naar de discotheek komen. Ter zitting heeft het college verder bevestigd dat de exploitant van de discotheek het tussen de gemeente Purmerend en de locale horeca opgestelde horecaconvenant zal ondertekenen en dat vóór het begin van de exploitatie van de discotheek een klankbordgroep zal worden opgericht, waarin bewoners eventuele overlast aan de orde kunnen stellen. Hetgeen [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] naar voren hebben gebracht, biedt geen concrete aanknopingspunten om eraan te twijfelen dat die maatregelen daadwerkelijk worden getroffen.
In de enkele stelling van [appellanten sub 1] dat het bouwplan nadelige invloed zal hebben op de waarde van de woningen van omwonenden, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel, net zo min als in de stelling dat niet is aangetoond dat behoefte bestaat aan de discotheek. Daarbij is van belang dat [appellanten sub 1] niet aannemelijk hebben gemaakt dat een eventuele waardevermindering van de woningen zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het bouwplan aan de orde zijn. Voorts is uit een enquête gebleken dat in Purmerend behoefte bestaat aan een uitgaansgelegenheid en een jongerenvoorziening. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de beoogde discotheek niet als zodanig kan dienen.
Voor zover [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat alternatieve locaties bestaan voor het oprichten van de discotheek, leidt dat evenmin tot een ander oordeel. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2006 in zaak nr.
200505109/1geoordeeld dat het college heeft te beslissen omtrent een bouwplan, zoals het is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Gelet hierop, was het niet aan het college om zelf onderzoek te verrichten naar alternatieve locaties. In de reactie op de zienswijzen heeft het college gemotiveerd uiteen gezet welke bezwaren bestaan tegen de aangedragen alternatieve locaties op de Baanstee, de Koemarkt en de Kop van West en om welke redenen de gekozen locatie de meest geschikte is. Gelet op die uiteenzetting, is niet aannemelijk dat op de gestelde alternatieve locaties een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
2.8. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2010