200906353/1/H2.
Datum uitspraak: 3 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 juni 2009 in zaak nr. 09/247 in het geding tussen:
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Bij besluit van 17 juli 2008 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister) een verzoek van [appellant] om herziening van nadere besluiten ter zake van huursubsidie over de tijdvakken juli 1991 tot en met juli 1995 afgewezen.
Bij besluit van 9 december 2008 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2009, verzonden op 1 juli 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 december 2008 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 17 september 2009.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2010. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen
2.1. De rechtbank heeft het besluit van 9 december 2008 vernietigd, omdat de minister [appellant] ten onrechte slechts telefonisch heeft gehoord. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Daartoe heeft zij overwogen dat de minister in redelijkheid het verzoek van [appellant] om herziening van terugvorderingen heeft kunnen afwijzen, nu het verzoek eerst na zeventien jaar heeft plaatsgevonden, het dossier van de minister niet meer compleet is en niet valt in te zien waarom het verzoek niet direct of zo spoedig mogelijk na het bekend worden van het gestelde nieuwe feit kon worden gedaan.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat het verzoek eerst na zeventien jaren heeft plaatsgevonden en de minister niet meer beschikt over een compleet dossier, nu hijzelf wel beschikt over een compleet dossier. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het gestelde nieuwe feit dat [appellant] aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd een verklaring van 2 mei 2000 is, zodat niet valt in te zien waarom het verzoek eerst in 2008 is gedaan, nu [appellant] eerst in 2008 kon beschikken over een schriftelijke verklaring van [getuige] dat hij onafgebroken woonachtig was op het adres [locatie a] te [plaats].
2.2.1. De bestuursrechter beoordeelt een weigering van de minister om terug te komen op een eerder in rechte onaantastbaar geworden besluit aan de hand van de vraag, of zich na dat besluit nieuwe feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan die de minister aanleiding had moeten geven tot heroverweging van dat besluit. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd.
2.2.2. Bij besluit van 13 april 1995 heeft de minister de aan [appellant] toegekende huursubsidie voor de tijdvakken juli 1991 tot en met juli 1995 herzien, omdat uit onderzoek door de afdeling Recherchezaken van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer was gebleken dat [appellant] vanaf 1 juli 1991 ten onrechte huursubsidie heeft aangevraagd voor de woning aan [locatie b] te [plaats]. Bij besluit van 1 maart 1996 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 19 maart 1999 in zaak nr. H01.98.0586 dat besluit in stand gelaten. Met deze uitspraak is het besluit van 1 maart 1996 in rechte onaantastbaar geworden.
[appellant] heeft in die procedure aangevoerd van 18 april 1990 tot 1 juli 1991 aan [locatie a] te hebben gewoond. De thans overgelegde verklaring van [getuige] die [appellant] bij brief van 25 juni 2008 aan de minister heeft gezonden, is geen nieuw gebleken feit of omstandigheid die het terugkomen op het in rechte onaantastbaar geworden besluit van 1 maart 1996 rechtvaardigt. Het was aan [appellant] om zijn stelling in de procedure ter zake van het besluit van 1 maart 1996 met bewijsstukken te staven. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] dan ook terecht ongegrond verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2010