200906178/1/H2.
Datum uitspraak: 3 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2009 in zaak nr. 08/3210 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.
Bij besluit van 12 december 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) de bij beschikkingen van 30 september 2004 aan [appellant] verleende subsidies ingetrokken.
Bij besluit van 3 juli 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 september 2009.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2010, waar [appellant], in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper, ambtenaar bij de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1.6, eerste lid, van de Subsidieverordening stadsvernieuwing binnenstad Amsterdam 1999, zoals gewijzigd bij besluit van 19 april 2000 (hierna: de Subsidieverordening stadsvernieuwing) kan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) deze verordening buiten toepassing laten dan wel daarvan afwijken, voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang van de instandhouding van het pand en het belang van de stedelijke vernieuwing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, kan aan de eigenaar van een gebouw subsidie worden verleend in de kosten van het treffen van voorzieningen tot het opheffen van gebreken aan het casco dan wel voor het treffen van voorzieningen uit anderen hoofde als bedoeld in artikel 14 en volgende van de Woningwet, alsmede in de kosten van voorzieningen die gericht zijn op het opheffen van ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, kan de in artikel 2.3 bedoelde subsidie worden verleend in de vorm van een uitkering ineens dan wel in zijn geheel in de vorm van een subsidie op termijn, zulks ter keuze van de aanvrager.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Subsidieverordening monumenten en beeldbepalende panden (hierna: de Subsidieverordening monumenten) wordt de subsidie verleend in de vorm van een subsidie op termijn, welke betaalbaar wordt gesteld aan het einde van het lopende kwartaal van het jaar waarin een termijn van 15 jaar na vaststelling van de subsidie is verstreken.
Ingevolge het tweede lid kan het college aan een eigenaar van een monument of beeldbepalend pand een subsidie op termijn verlenen ter hoogte van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 122.520.
Ingevolge artikel 13 wordt de subsidie verleend onder oplegging van de verplichting dat:
a. binnen een bij de verlening te bepalen termijn een begin met de werkzaamheden wordt gemaakt en dit schriftelijk wordt gemeld aan het college;
b. de werkzaamheden zijn voltooid vóór een bij de verlening te bepalen tijdstip;
In artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de stadsdelen is bepaald dat het college zijn bevoegdheden ter zake van onder meer deze verordeningen overdraagt aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.
2.2. Het college heeft bij besluit van 19 januari 2001 aan [appellant] subsidie verleend op grond van de Subsidieverordening stadsvernieuwing voor het pand 1e Leliedwarsstraat 5. Het dagelijks bestuur heeft bij besluiten van 30 september 2004 aan [appellant] subsidie op termijn verleend op grond van de Subsidieverordening monumenten voor de panden aan de [locaties].
Bij besluiten van 12 december 2007 heeft het dagelijks bestuur deze subsidies ingetrokken omdat met de werkzaamheden niet vóór 1 augustus 2005 een aanvang is gemaakt en [appellant] niet vóór 1 augustus 2007 de gegevens met betrekking tot de financiële verantwoording heeft ingediend, zoals in de subsidieverordeningen voorgeschreven.
2.3. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 3 juli 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, samengevat weergegeven, dat niet in geschil is dat [appellant] geen aanvang heeft gemaakt met de werkzaamheden. Voor zover [appellant] door mededelingen van ambtenaren ervan uit is gegaan dat de subsidie op termijn zou worden omgezet in een bijdrage ineens, was daarvoor na de brief van het dagelijks bestuur van 4 november 2005, waarin het standpunt van het dagelijks bestuur is neergelegd dat een bijdrage ineens niet mogelijk is, geen ruimte meer. [appellant] is ook toen niet begonnen met de werkzaamheden.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat hij is misleid. Bij de ambtenaren die, naar hij stelt, hem toezeggingen hebben gedaan over de omzetting van de subsidies in bijdragen ineens was bekend, dat voor hem zonder bijdragen ineens de financiering van de werkzaamheden niet mogelijk was. Door verkeerde voorlichting heeft hij kosten gemaakt voor het verkrijgen van de noodzakelijke vergunningen en constructietekeningen, aldus [appellant].
2.4.1. Vaststaat dat in de Subsidieverordening monumenten voor particulieren slechts is voorzien in een subsidie op termijn. Een overgangsbepaling die een bijdrage ineens alsnog mogelijk maakt bevat deze verordening niet. Voorts is niet in geschil dat [appellant] niet heeft voldaan aan de aan de subsidies verbonden verplichting om vóór 1 augustus 2005 een aanvang te maken met de werkzaamheden.
2.4.2. [appellant] heeft uit de uitlatingen van ambtenaren, dat de verordening mogelijkerwijze zou worden gewijzigd, waardoor bijdragen ineens tot de mogelijkheden zouden kunnen gaan behoren, redelijkerwijs niet een gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat de hem verleende subsidies op termijn zouden worden omgezet in een bijdrage ineens. Er is geen sprake van een toezegging van het dagelijks bestuur, maar van uitlatingen van ambtenaren waarbij slechts de mogelijkheid dat de Subsidieverordening monumenten zou worden gewijzigd aan de orde is gesteld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat bij [appellant] door deze uitlatingen verwachtingen zijn gewekt en dat hij om die reden kosten heeft gemaakt bij de voorbereiding van de bouwwerkzaamheden, niet betekent dat toepassing van de Subsidieverordening monumenten, die bijdragen ineens aan particulieren uitsluit, achterwege moet blijven.
2.4.3. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat hij schade heeft geleden doordat hij kosten heeft gemaakt die hij niet zou hebben gemaakt wanneer hij op voorhand had geweten dat een bijdrage ineens niet mogelijk was, is de gestelde schade niet een gevolg van het besluit van 3 juli 2008. De schade is, naar gesteld, veroorzaakt door toezeggingen van ambtenaren en daarmee een gevolg van feitelijk handelen. Daarover kan slechts een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2010