ECLI:NL:RVS:2010:BL6200

Raad van State

Datum uitspraak
3 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904369/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor multifunctioneel speelveld in Terneuzen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 14 mei 2009 een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen niet-ontvankelijk verklaarde. Het college had op 14 november 2007 een bouwvergunning verleend voor een multifunctioneel speelveld op de hoek van de Schelpenlaan en de Jacobsschelp te Terneuzen. Appellanten, waaronder [appellant A] en anderen, stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan "Othene Zuid". Zij voerden aan dat de speelplek bedoeld was voor de leeftijdscategorie van 6 tot 12 jaar, terwijl het bouwplan een speelveld voor 12 jaar en ouder betrof. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bouwplan een speelvoorziening betreft en dat het perceel aldus wordt ingericht ten behoeve van een speelplek. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd het besluit van 13 juli 2009 van het college, dat het bezwaar van [appellant B] en anderen niet-ontvankelijk verklaarde, vernietigd voor zover het betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. De Afdeling verklaarde het bezwaar van [appellant B] en anderen ongegrond en bepaalde dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Uitspraak

200904369/1/H1.
Datum uitspraak: 3 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en anderen, [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 14 mei 2009 in zaak nr. 08/640 in het geding tussen:
[appellant A] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen (hierna: het college) aan de gemeente Terneuzen bouwvergunning verleend voor een multifunctioneel speelveld op de hoek van de Schelpenlaan en de Jacobsschelp te Terneuzen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 mei 2008 heeft het college het door [appellant A] en anderen daartegen gemaakte bezwaar, voor zover gemaakt door [appellant B], [25 andere appellanten] en [appellant C], niet-ontvankelijk, en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, voor zover ingesteld namens [19 appellanten], gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheid in bezwaar, het besluit van 27 mei 2008 vernietigd voor zover het betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheid in bezwaar, het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A], [9 andere appellanten] (hierna: [appellant A] en anderen) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 17 juli 2009.
Bij besluit van 13 juli 2009 heeft het college het door [appellant B], [18 andere appellanten] (hierna: [appellant B] en anderen) gemaakte bezwaar tegen het besluit van 14 november 2007 opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen door [appellant C] gemaakte bezwaar heeft het college ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant B] en anderen en [appellant C] beroep ingesteld bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 20 augustus 2009. De rechtbank heeft het betreffende beroepschrift doorgezonden aan de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2010, waar [appellant A] en [appellant D], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A. Arens, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard.
2.2. Het bouwplan voorziet in een multifunctioneel speelveld van 12 bij 24 m omsloten door een hekwerk met een hoogte van 4 m. Tussen partijen is niet in geschil dat het multifunctionele speelveld is bedoeld als voorziening voor de leeftijdscategorie van 12 jaar en ouder.
2.3. Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan "Othene Zuid" (hierna: het bestemmingsplan). Op de plankaart is het perceel aangeduid als "Speelplek".
Ingevolge artikel 6, tweede lid, onder c, ten derde, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: planvoorschriften) mogen de gronden ter plaatse van de aanduiding op de kaart "Speelplek" dan wel op maximaal 20 m van deze aanduiding worden ingericht ten behoeve van speelplekken, waarvan de minimale oppervlakte 1000 m² dient te bedragen.
2.4. [appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Zij voeren daartoe aan dat in de toelichting op het bestemmingsplan uitdrukkelijk is aangegeven dat een speelplek op het perceel is bedoeld voor de leeftijdscategorie van 6 tot 12 jaar en dat dat ook uitdrukkelijk is bepaald in de Beleidsnota Speelruimte.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bouwplan een speelvoorziening betreft en het perceel aldus wordt ingericht ten behoeve van een speelplek. De rechtbank heeft derhalve terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met artikel 6, tweede lid, onder c, van de planvoorschriften. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de tekst van artikel 6, tweede lid, onder c, van de planvoorschriften duidelijk is en niet voor meerdere uitleg vatbaar. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 februari 2007 in zaak nr.
200601933/1, komt, indien de tekst van de planvoorschriften op zichzelf duidelijk is, aan de toelichting op het bestemmingsplan, wat er ook zij van de strekking ervan, bij de uitleg van deze planvoorschriften geen betekenis toe. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit evenzeer geldt voor de Beleidsnota Speelruimte.
2.5. [appellant A] en anderen betogen voorts dat de rechtbank hun beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte heeft verworpen. Daartoe wijzen zij op de toelichting op het bestemmingsplan, de Beleidsnota Speelruimte, telefonische informatie van gemeenteambtenaren, antwoorden van het college op vragen van de gemeenteraad en informatie van de projectontwikkelaar.
2.5.1. In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet is een opsomming gegeven van de gronden waarop de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd. Het aangevoerde heeft geen betrekking op een van deze weigeringsgronden en kan reeds hierom niet leiden tot het oordeel dat het college de gevraagde bouwvergunning had moeten weigeren.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Bij besluit van 13 juli 2009 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant B] en anderen en [appellant C] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
2.8. [appellant B] en anderen en [appellant C] betogen dat het college het besluit van 13 juli 2009 ten onrechte niet heeft toegezonden aan [appellant A]. Daartoe voeren zij aan dat het beroep door [appellant A] namens hen is ingesteld.
2.8.1. Voor zover het college het besluit van 13 juli 2009 ten onrechte niet heeft toegezonden aan [appellant A], gaat het om een onregelmatigheid die dateert van na het nemen van dat besluit. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 mei 1999 in zaak nr. E03.97.0440, JB 1999/154), kan een dergelijke onregelmatigheid geen grond voor vernietiging van dat besluit zijn, aangezien deze niet als het ware met terugwerkende kracht de rechtmatigheid van dat besluit kan aantasten.
2.9. [appellant B] en anderen betogen dat het college het door hen gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voeren zij aan dat het college ten onrechte niet de geluidsoverlast, die zij verwachten van het bouwplan, heeft betrokken bij zijn beslissing. Voorts voeren zij daartoe aan dat zij wonen binnen 400 m van het bouwplan en, gelet op de Beleidsnota Speelruimte, belanghebbenden zijn.
2.9.1. De afstanden van de woningen van [appellant B] en anderen tot het bouwplan variëren van 55 m tot 140 m. Gezien deze afstanden, het zicht vanuit enkele van deze woningen op het bouwplan en de gevolgen ten aanzien van geluid, zijn [appellant B] en anderen belanghebbenden bij het besluit tot verlenen van bouwvergunning voor het bouwplan. Anders dan het college heeft overwogen, is bij de vraag of zij als belanghebbende moeten worden aangemerkt, niet van belang dat het bestemmingsplan speelplekken ter plaatse mogelijk maakt. Ook de Beleidsnota Speelruimte speelt bij deze vraag geen rol.
2.10. Het beroep bevat geen gronden tegen het besluit van 13 juli 2009, voor zover daarbij het bezwaar, voor zover gemaakt door [appellant C], ongegrond is verklaard. In zoverre is het beroep ongegrond.
2.11. Het beroep tegen het besluit van 13 juli 2009 is gegrond, voor zover daarbij het bezwaar, voor zover gemaakt door [appellant B] en anderen, niet-ontvankelijk is verklaard. Dat besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Aangezien niet is gebleken dat zich ten aanzien van het bouwplan een van de in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet genoemde weigeringsgronden voordoet, zal de Afdeling, zelf voorziend, het bezwaar, voor zover gemaakt door [appellant B] en anderen, ongegrond verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 13 juli 2009, voor zover vernietigd.
2.12. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen van 13 juli 2009, kenmerk 9613/13584, gegrond, voor zover daarbij het bezwaar, voor zover gemaakt door [appellant A] en anderen, niet-ontvankelijk is verklaard;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen van 13 juli 2009 voor het overige ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen van 13 juli 2009, voor zover daarbij het bezwaar, voor zover gemaakt door [appellant B] en anderen, niet-ontvankelijk is verklaard;
V. verklaart het bezwaar, voor zover gemaakt door [appellant B] en anderen, ongegrond;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 13 juli 2009, voor zover dat is vernietigd.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2010
499.