ECLI:NL:RVS:2010:BL6188

Raad van State

Datum uitspraak
23 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907783/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan wijziging Tsjerkepaed 9 te Earnewâld

Op 23 februari 2010 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan 'Earnewâld (wijziging bestemming Tsjerkepaed 9)'. Het college van gedeputeerde staten van Fryslân had op 18 augustus 2009 goedkeuring verleend aan het wijzigingsplan dat de bestemming van een perceel aan het Tsjerkepaed 9 te Earnewâld wijzigde van 'Bedrijfsdoeleinden' naar 'Woondoeleinden', met als doel de bouw van zes woningen mogelijk te maken. Verzoekers, bestaande uit een vennootschap en haar vennoten, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesden dat de bouw van de woningen hun gebruik van een strook grond voor opslag en toegang zou belemmeren.

Tijdens de zitting op 27 januari 2010 is het verzoek behandeld. De voorzitter heeft vastgesteld dat de door verzoeker A bedoelde strook deels buiten de grenzen van het wijzigingsplan valt en dat het vergunde bouwplan niet voorziet in de oprichting van woningen op deze strook. Hierdoor is niet aannemelijk gemaakt dat de bouw van de woningen onomkeerbare gevolgen zal hebben voor het gebruik van de strook grond. Bovendien heeft verzoeker A zijn vrees geuit dat de bouw van de woningen belemmeringen zal opleveren voor zijn binnenvaart- en visserijbedrijf, maar de voorzitter oordeelde dat deze activiteiten zich niet verdragen met de ter plaatse geldende bestemming.

Gelet op deze overwegingen heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het voorlopige karakter van de beslissing en dat deze niet bindend is in de bodemprocedure.

Uitspraak

200907783/2
Datum uitspraak: 23 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats], en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B], wonend te [woonplaats],
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) beslist over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 14 juli 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Earnewâld (wijziging bestemming Tsjerkepaed 9)" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit hebben [verzoekster] en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B] (hierna: [verzoekers]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 3 december 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 januari 2010, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. I. Grijpma, advocaat te Leeuwarden, is verschenen. Voorts is als partij het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door D. Meloni en A. Dam, ambtenaren in dienst van de gemeente, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het wijzigingsplan ziet op de wijziging van de op het perceel aan het Tsjerkepaed 9 te Earnewâld (hierna: het perceel) rustende bestemming "Bedrijfsdoeleinden" in de bestemming "Woondoeleinden". Het wijzigingsplan beoogt het oprichten van zes woningen op het perceel mogelijk te maken. Het perceel, waarop voorheen een bouwbedrijf was gevestigd, is gelegen in de onmiddellijke omgeving van bestaande woningen en een woonschepenhaven. Niet in geding is dat aan de wijzigingsvoorwaarden van artikel 25, aanhef en lid 3, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Earnewâld" is voldaan.
2.3. Bij besluit van 28 oktober 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders een bouwvergunning verleend voor het realiseren van de zes woningen zoals door het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt. [vennoot A] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op het bezwaar moet nog worden beslist. Teneinde te voorkomen dat de bouwvergunning in stand blijft bij de beslissing op bezwaar heeft [vennoot A] verzocht het plan te schorsen.
2.4. [vennoot A] kan zich niet met het wijzigingsplan verenigen, omdat bij dit plan volgens hem ten onrechte geen rekening is gehouden met het gebruik dat hij, naar hij stelt, al sinds jaar en dag, overeenkomstig de voorheen geldende bestemming, maakt van een strook grond voor opslag en als toegang en siertuin bij de door hem langs deze strook ingenomen ligplaats met een woonboot.
2.5. Ter zitting is komen vast te staan dat de door [vennoot A] bedoelde strook deels valt buiten de grenzen van het wijzigingsplan, zodat in zoverre van een wijziging van de geldende bestemming geen sprake is. Voor zover de strook valt binnen het wijzigingsplan, is komen vast te staan dat het vergunde bouwplan overeenkomstig de op de plankaart van het wijzigingsplan opgenomen bouwvlakken niet voorziet in de oprichting van woningen op deze strook. Naar door het college van burgemeester en wethouders ter zitting is bevestigd, blijft deze strook onbebouwd en toegankelijk. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de oprichting van woningen op het terrein van het voormalige bouwbedrijf tot onomkeerbare gevolgen zal leiden voor het gebruik van de strook grond door [vennoot A]. Hieruit volgt dat van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening die er toe strekt te voorkomen dat de bouwvergunning bij de beslissing op bezwaar in stand blijft geen sprake is.
2.6. Eerst ter zitting is door [vennoot A] nog is gesteld dat hij vreest dat de oprichting van de woningen belemmeringen zal opleveren voor de uitoefening van het door de vennootschap onder firma uitgeoefende binnenvaart- en visserijbedrijf vanwege de in verband met stankoverlast van het visserijbedrijf , een categorie 3-bedrijf, in acht te nemen afstand van 50 meter tot woningen op grond van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Naar dienaangaande is gebleken, beschikt het bedrijf van [vennoot A] over 2 binnenvaartschepen en een viskotter en wordt met deze schepen elders binnen de gemeente op basis van een met de gemeente gesloten huurovereenkomst ligplaats ingenomen. Omdat de overeenkomst voor vijf jaren is aangegaan, wil [vennoot A] de mogelijkheid openhouden om in de woonschepenhaven op de aan zijn woonboot af te meren viskotter visverwerkingsactiviteiten uit te oefenen, welke bedrijfsactiviteiten volgens hem passen binnen de ter plaatse geldende bestemming "Water". Naar het college van burgemeester en wethouders heeft gesteld verdragen deze activiteiten zich niet met de ter plaatse van de woonschepenhaven geldende bestemming en is hiertegen in het verleden ook door het college opgetreden. Met het college van burgemeester en wethouders is de voorzitter van oordeel dat het uitoefenen van een visserijbedrijf op een kotter die is aangemeerd aan de woonboot van [vennoot A] zich niet verdraagt met de ter plaatse geldende bestemming "Water", zoals omschreven in artikel 20 van het bestemmingsplan "Earnewâld". Hieruit volgt dat de mogelijke gestelde beperkingen die het bouwplan zou kunnen hebben voor de bedrijfsuitoefening op het water ook geen aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2010
224.