200905797/1/H1.
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 24 juni 2009 in zaak nr. 08/1206 in het geding tussen:
Bij besluit van 7 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (hierna: het college) [wederpartij] op straffe van een dwangsom van € 25.000 gelast de bouw van een gebouw op het perceel [locatie] te Hengelo (hierna: het perceel) per direct te staken en gestaakt te houden, tot hij over de voor de werkzaamheden benodigde bouwvergunning beschikt, dan wel de stillegging anderszins van gemeentewege wordt opgeheven.
Bij besluit van 14 december 2007 heeft het [wederpartij] opnieuw op straffe van een dwangsom, thans van € 50.000, gelast de bouw van een gebouw op het perceel te Hengelo per direct te staken en gestaakt te houden, tot hij over de voor de werkzaamheden benodigde bouwvergunning beschikt, dan wel de stillegging anderszins van gemeentewege wordt opgeheven.
Bij besluit van 30 september 2008 heeft het college het door [wederpartij] tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 september 2008 vernietigd, de besluiten van 7 december 2007 en 14 december 2007 herroepen, met dien verstande dat de van dat besluit deel uitmakende last gehandhaafd blijft voor het gestaakt houden van de bouwwerkzaamheden na het beëindigen van deze werkzaamheden op 14 december 2007 en de aan die last verbonden dwangsom wordt gewijzigd in € 25.000. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2010, waar het college, vertegenwoordigd door B.J.A. Leferink en mr. H.E.M. Wolsink, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. N.M. Don, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in het besluit van 7 december 2007 geen termijn behoefde te worden gegund om aan de daarin neergelegde lasten te voldoen.
2.1.1. Ingevolge artikel 100d van de Woningwet, zoals die bepaling luidde ten tijde en voor zover van belang, kan een last onder dwangsom, gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV, inhouden dat het bouwen, gebruik of slopen wordt gestaakt.
2.1.2. Het besluit van 7 december 2007 strekt tot het staken van bouwwerkzaamheden, als bedoeld in die bepaling. Gelet op de aard en het beoogde doel van deze last, een zogenoemde bouwstop, behoefde door het college geen begunstigingstermijn te worden gegund.
Het betoog slaagt. Het vorenstaande betekent dat het besluit van 14 december 2007 dat is gebaseerd op de niet-nakoming van de last van 7 december 2007 evenmin in strijd is met artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog de overige bij de rechtbank tegen het besluit van 30 september 2008 aangevoerde beroepsgronden beoordelen.
2.3. [wederpartij] heeft betoogd dat hij niet aan de hem bij besluit van 7 december 2007 opgelegde bouwstop kon voldoen, omdat hij daarvan niet op de hoogte was en kon zijn door verblijf in het buitenland.
2.3.1. Dit betoog faalt. Het college heeft bij brief van 8 januari 2010 een verzendbewijs overgelegd, waaruit valt af te leiden dat een afschrift van het besluit van 7 december 2007 op 12 december 2007 op het adres van [wederpartij] in ontvangst is genomen. Hij had derhalve op de hoogte kunnen zijn van de hem opgelegde bouwstop, vóór de controle op 14 december 2007. Gevolgen van het feit dat [wederpartij], als gesteld, op dat moment in het buitenland verbleef, mocht het college voor zijn rekening laten.
2.4. [wederpartij] heeft voorts betoogd dat de hem bij het besluit van 7 december 2007 opgelegde dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding en het met de ongedaanmaking daarvan gediende belang.
2.4.1. Ook dat betoog faalt. Bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom heeft het college rekening gehouden met de geschatte kosten van het bouwwerk en de mate van uitvoering waarin het zich toen bevond. Die schattingen heeft [wederpartij] niet gemotiveerd bestreden. Voorts mag van een dwangsom een zodanige prikkel uitgaan, dat de desbetreffende last wordt nagekomen en verbeurte van de dwangsom wordt voorkomen.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 24 juni 2009 in zaak nr. 08/1206;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010