200905788/1/H1.
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Haelen, gemeente Leudal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 juli 2009 in zaak nr. 07/880 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leudal.
Bij besluit van 13 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haelen, thans: Leudal, (hierna: het college) geweigerd [een van de appellanten] vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het realiseren van een uitbreiding van het zorgcomplex "De Esdoorn" op de percelen Esdoornlaan 29 en Eikendreef 10 te Haelen (hierna: de percelen).
Bij besluit van 24 juli 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, het door appellanten (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, doch de weigering, onder aanvulling van de motivering ervan, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 2 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 september 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2010, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. A.A. van den Brand, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door J.C.D. Stoop en W.J.J.M. Stark, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het project voorziet in de verbouwing van de woning op Eikendreef 10 tot 3 zorgeenheden en de bouw van een verbinding met 6 zorgeenheden tussen deze woning en de woning op het perceel Esdoornlaan 29. Hierdoor zou het bestaande woon- en zorgcomplex voor opvang en verzorging van ouderen aan de Esdoornlaan 27 en 29 worden uitgebreid van drie naar twaalf zorgeenheden.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Eerste herziening bestemmingsplan Kern Haelen - Nunhem" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de percelen de bestemming "Woondoeleinden 4 - W4". Niet in geschil is dat het project in strijd is met die bestemming.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de omstandigheid dat bij omwonenden voor het project geen draagvlak bestaat, geen ruimtelijk relevante motivering voor de weigering oplevert.
2.3.1. Aan het besluit van 24 juli 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat het project niet past in de woonwijk, waarin het is voorzien. Daartoe heeft het in aanmerking genomen dat die wijk wordt gekenmerkt door een ruime, groene structuur, waarbij de aanwezige woningen zijn gelegen op zeer ruime kavels met grote tuinen. Dit geeft volgens het college aan het gebied een bijzonder karakter als woonwijk dat door de bewoners zeer wordt gewaardeerd. Een inbreuk hierop wordt door de woonomgeving als ongewenst beschouwd. Het bestaande woon- en zorgcomplex is volgens het college aan huis gebonden, waardoor de aan dat gebied gegeven woonbestemming in overwegende mate behouden blijft. Door realisering van het project zou dat complex een bedrijfsmatig karakter krijgen dat niet bij die bestemming past, aldus het college.
2.3.2. Aldus heeft het college aan de bij besluit van 24 juli 2007 gehandhaafde weigering een motivering ten grondslag gelegd die de ruimtelijke afweging betreft. In de omstandigheid dat het college het gebleken gevoelen van omwonenden bij de afweging mee heeft laten spelen, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden om deze motivering voor dat besluit ontoereikend te achten. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college, door de gevraagde vrijstelling zonder meer te weigeren, het door een aan hem gerichte brief van 18 april 2006 gewekte vertrouwen heeft geschonden.
2.4.1. In die brief heeft het college [appellant] te kennen gegeven dat het in beginsel bereid is ten aanzien van het project een vrijstellingsprocedure te volgen. Voorts is hem daarbij verzocht een zogenoemde planschadeovereenkomst te sluiten en een goede ruimtelijke onderbouwing op te stellen.
Het college heeft aldus in die brief geen te honoreren vertrouwen gewekt dat het vrijstelling en bouwvergunning ten behoeve van het project zou verlenen. Zulk vertrouwen is evenmin gewekt door de door [appellant] gestelde omstandigheid dat de ruimtelijke onderbouwing, nadat hij daarover met ambtenaren van de gemeente overleg had gevoerd, met een positief ambtelijk advies aan het college ter beoordeling is voorgelegd.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht ook geen grond gevonden voor het oordeel dat het college [appellant] ten onrechte geen compensatie van de bij hem opgekomen kosten heeft aangeboden. De kosten voor het opstellen van het bouwplan en de benodigde rapportages en tekeningen gaan het normale ondernemersrisico niet te buiten.
2.5. Hetgeen [appellant] voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van het bij de rechtbank aangevoerde. De rechtbank heeft daarop beslist en [appellant] heeft niet aangevoerd dat en waarom dat niet juist is. Het kan daarom niet slagen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010