200901694/1/R2.
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Federatie Noordbrabants Monumentenoverleg, gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 13 januari 2009, kenmerk 1433092, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Hilvarenbeek (hierna: de raad) bij besluit van 3 juli 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Begraafplaats Beekseweg, herziening 2008".
Tegen dit besluit heeft de stichting Stichting Federatie Noordbrabants Monumentenoverleg (hierna: de FNM) bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 11 maart 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2010, waar de FNM, vertegenwoordigd door mr. E.D.M. Verboom, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.C. Toenbreker, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door W.C.A. Lemmens, wethouder, en drs. G.J. de Ruiter, ambtenaar in dienst van de gemeente, en Stichting Begraafplaats Crematorium Uitvaartcentrum Hilvarenbeek/Diessen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in de aanleg van een begraafplaats en een crematorium met uitvaartcentrum aan de Beekseweg.
2.3. De FNM stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. De FNM betoogt dat het plan in strijd is met de "Interimstructuurvisie Noord-Brabant" van juni 2008 (hierna: de Isv), nu het leidt tot (extra) verstening van het buitengebied en niet tot voortzetting of herstel van de historische functie, noch tot behoud of versterking van de cultuurhistorische (landschaps)waarden.
Voorts is de noodzaak van een crematorium niet aangetoond. De bij het plan betrokken cijfermatige gegevens wijzen juist het tegendeel uit.
2.3.1. Daarnaast betoogt de FNM dat geen goed onderzoek naar alternatieve locaties heeft plaatsgevonden. In de "Notitie locatiekeuze nieuwe begraafplaats" van SAE B.V. (maart 2001) (hierna: de locatiekeuze-notitie) worden geen alternatieven aangehaald. Voorts is de locatiekeuze-notitie verouderd, omdat niet met een crematorium rekening is gehouden.
2.3.2. Verder betoogt de FNM dat de notitie "Evaluatie vestiging van begraafplaatsen en crematoria in Noord-Brabant" van de gemeente Hilvarenbeek (april 2008) (hierna: de evaluatie-notitie) niet ter motivering van het plan kan dienen, omdat de auteur ervan onbekend is.
Voorts betoogt de FNM dat het geohydrologisch onderzoek, waarnaar in paragraaf 2.1 van de plantoelichting wordt verwezen, niet is verricht.
Tot slot betoogt de FNM dat het plan problemen veroorzaakt zoals geurhinder en uitstoot van dioxine en kwik.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat sprake is van hoge cultuurhistorische landschapswaarden maar dat dit niet met zich brengt dat er in het geheel geen ontwikkelingen meer mogelijk zijn. Wel dient hiermee, naast andere sectorale belangen, rekening te worden gehouden.
Bij de inrichting van het plan wordt goed aangesloten bij het landgoed Annanina's Rust. Door het aanbrengen van een lanenstructuur wordt de beslotenheid van het landschap teruggebracht. Het plan biedt derhalve goede kansen tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.
Voorts is het niet aan het college om te beoordelen of de locatiekeuze-notitie goed is onderbouwd, nu het college slechts dient te bezien of het plan en de gekozen locatie vanuit provinciaal planologische optiek aanvaardbaar is, aldus het college.
Tot slot stelt het college zich op het standpunt dat de begraafplaats voorziet in een dringende behoefte in Hilvarenbeek en Diessen, terwijl het crematorium voorziet in een regionale behoefte. In de betrokken gegevens heeft het college geen aanleiding gezien om hieraan te twijfelen. Hoewel het crematorium niet alleen een lokale functie vervult, acht het college het mede vanuit zuinig ruimtegebruik verantwoord dat deze voorziening wordt gecombineerd met het uitvaartcentrum.
2.5. In de Isv, voor zover hier van belang, is opgenomen dat het cultuurhistorisch beleid van de provincie zich richt op behoud, bescherming, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden van Noord-Brabant met betrekking tot het (steden)bouwkundig erfgoed, het historisch geografisch erfgoed, inclusief de historische groenwaarden, en het archeologisch erfgoed. Cultuurhistorische (landschaps)waarden verdienen het om behouden te worden, maar vooral ook om als nieuwe inspiratiebron te worden gebruikt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (2006) hebben gedeputeerde staten de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang aangeduid.
Daarnaast wordt bij nieuwe ontwikkelingen nadrukkelijk gestuurd op het aspect ruimtelijke kwaliteit. Dit is vooral van belang bij ontwikkelingen die ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor het beeld van de provincie. Daarbij kan gedacht worden aan nieuwe randen van dorpen en steden en bebouwing in het buitengebied. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat er ruimte wordt geboden aan gewenste ontwikkelingen. Voorwaarde is wel dat de kwaliteit van de landschappelijke ontwikkeling een volwaardige plek heeft gekregen in de planontwikkeling, dat onnodige verstening van het landelijk gebied wordt voorkomen en dat overbodige bebouwing zoveel als mogelijk wordt gesaneerd.
2.5.1. Vast staat dat realisering van het plan niet leidt tot voortzetting of volledig herstel van de historische functie van het plangebied. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied aangeduid als "Historische geografie (vlak), hoog" en "Indicatieve archeologische waarden, hoog of middelhoog". Uit het bestreden besluit is af te leiden dat het plangebied nu bestaat uit agrarisch bouwland. Met de voorziene ontwikkelingen wordt onder meer beoogd waardevolle cultuurhistorische elementen die verloren zijn gegaan, zoals historische laanbeplanting, terug te brengen in het plangebied. Voorts wordt rekening gehouden met een zorgvuldige aansluiting op het naastgelegen landgoed Annanina's Rust. Het plangebied is gelegen nabij Hilvarenbeek en Diessen.
In het bestreden besluit wordt erkend dat het plan niet leidt tot een geheel herstel van de historische functie, maar dat er voldoende redenen zijn om in dit geval ten aanzien van dit beleidsuitgangspunt een uitzondering te maken, nu het plan voorziet in een maatschappelijke voorziening, waar binnen de gemeente Hilvarenbeek een dringende behoefte aan bestaat. Uit de plantoelichting en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat de bestaande begraafplaatsen in de dorpen Diessen en Hilvarenbeek ruimtegebrek hebben. Tevens is bij de bestaande begraafplaatsen geen uitbreidingsruimte. Op dit moment is de capaciteit aan begraafplaatsen op de begraafplaats aan de Doelenstraat in Hilvarenbeek nog 87. Gemiddeld zijn er hier 40 begraafplaatsen per jaar nodig. Op de begraafplaats in Diessen zijn jaarlijks gemiddeld 18 begraafplaatsen nodig. De capaciteit op deze locatie bedraagt momenteel 31. Derhalve zijn over ongeveer 2 jaar deze begraafplaatsen volledig benut, hetgeen door de FNM ter zitting is erkend.
Voorts is ter zitting komen vast te staan dat er binnen de regio waartoe Hilvarenbeek en Diessen behoren, een toenemende vraag is naar de mogelijkheid om overledenen te laten cremeren en dat er een regionale behoefte bestaat aan een dergelijke voorziening. Dat, gelet hierop, uit een oogpunt van zuinig ruimtegebruik tevens is voorzien in de oprichting van een crematorium, heeft het college niet onredelijk hoeven achten nu deze functie gezien haar samenhang met een begraafplaats, passend is binnen het plan.
Gelet op het voorgaande is het standpunt van het college dat het plan niet in strijd is met de Isv niet onjuist en heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de noodzaak van het plan voldoende is aangetoond. Overigens wordt in het Uitwerkingsplan Hilvarenbeek en Oisterwijk ook al rekening gehouden met de nieuwe begraafplaats op de in het plan beoogde locatie, zodat het plan in overeenstemming is met dit uitwerkingsplan.
2.5.2. Wat de evaluatie-notitie betreft overweegt de Afdeling dat sprake is van een ambtelijke notitie, waarmee is beoogd de historie van de ontwikkeling van het plan te schetsen. Deze evaluatie-notitie staat los van de vraag of het plan vanuit ruimtelijke optiek aanvaardbaar is.
Over het betoog van de FNM dat geen geohydrologisch onderzoek is verricht, overweegt de Afdeling dat uit pagina 25 en 26 van de plantoelichting volgt dat dit onderzoek is verricht door Arcadis Heidemij Advies. De resultaten van het onderzoek zijn in de plantoelichting weergegeven.
De FNM heeft haar betoog dat ten gevolge van het plan geurhinder zal ontstaan en het milieu zal worden vervuild door uitstoot van dioxine en kwik, niet aannemelijk gemaakt.
2.5.3. Wat de alternatieve locaties betreft, overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het plan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Gelet op het voorgaande is hiervan niet gebleken. Dat bij de locatiekeuze-notitie geen crematorium is betrokken, is gelet op het voorgaande niet relevant. Overigens zijn in de locatiekeuze-notitie wel alternatieven betrokken. Uit de locatiekeuze-notitie volgt dat drie locaties zijn onderzocht. Daarbij hebben naast aspecten als bereikbaarheid en inpasbaarheid ook zaken als de hoogteligging en de beschikbaarheid van de grond een rol gespeeld. Op grond van genoemde aspecten heeft de raad gekozen voor de in het plan beoogde locatie omdat de raad deze het meest geschikt acht.
2.6. Met betrekking tot de beroepsgronden die de FNM in haar beroepschrift niet expliciet heeft vermeld, maar alleen door middel van een verwijzing naar de zienswijze en bedenkingen in het beroepschrift heeft herhaald en ingelast, overweegt de Afdeling dat de FNM geen redenen heeft aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.7. De conclusie is dat hetgeen de FNM heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010