200903811/1/R2.
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 28 april 2009, kenmerk 20097787, heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Margraten (hierna: de raad) bij besluit van 7 oktober 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Partiële herziening 2007 bestemmingsplan "Buitengebied 1996", Ruimte voor Ruimte-locatie Honthem 39".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2009, beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 4 juli 2009. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 2 juli 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben de raad en [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten sub 1], [appellant sub 2], de raad en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2010, waar [appellante sub 1b], [appellant sub 2], en het college, vertegenwoordigd door drs. C.J.H. Maes en ir. M.E.J. Kavouras-Knols, beiden ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. D.M.E.F.L. van Hoof-Pijnenburg, ambtenaar in dienst van de gemeente, en de [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door ing. H.N.J.M. Steins, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in de mogelijkheid om 5 woningen te bouwen op de locatie Honthem […] in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling (hierna: de RvR-regeling). Honthem is een buurtschap van Margraten.
Het beroep van [appellanten sub 1]
2.3. [appellanten sub 1] voeren aan dat het plan in strijd is met het "Provinciaal Omgevingsplan Limburg", van 22 september 2006 (hierna: het POL) en de "POL-aanvulling Ruimte voor Ruimte Zuid-Limburg, Partiële herziening 2004", van 15 juli 2004 (hierna: de POL-aanvulling). Omdat het college niet aangeeft waarom sprake is van een uitzonderlijke knelpuntsituatie, mogen volgens het beleid maximaal 2 compensatiewoningen worden gebouwd. Bovendien twijfelt de Kwaliteitscommissie Contourenbeleid in de provincie Limburg (hierna: de Kwaliteitscommissie) blijkens een brief van 6 september 2005 aan de berekening van de hoeveelheid nieuw te bouwen woningen ter plaatse.
[appellanten sub 1] betogen verder dat een onzorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden tussen de belangen van het Nationaal Landschap Mergelland, het behoud en de duurzame ontwikkeling van het buurtschap Honthem en de voortzetting van het melkveehouderijbedrijf (hierna: het bedrijf). Bovendien zijn er alternatieve locaties denkbaar voor het bedrijf nu de locatie tot stand is gekomen zonder dat de landschappelijke waarden en natuurwaarden voldoende zijn meegewogen. Gelet op het voorgaande wordt de structuur van Honthem aangetast, aldus [appellanten sub 1].
Tot slot betogen [appellanten sub 1] dat in het plan de uitrit van de woningen en het verdwijnen van de bestaande uitrit van de woning Honthem […] niet is geregeld, hetgeen leidt tot strijd met de rechtszekerheid.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat het bedrijf zich ter plaatse niet verder kon ontwikkelen. De POL-aanvulling maakt het mogelijk om voor perspectiefvolle melkveebedrijven in uitzonderlijke knelpuntsituaties voor verplaatsing van deze bedrijven de sloopnorm te halveren. Dit betekent dat niet de sloop van 750 m², maar de sloop van 375 m² aan bedrijfsgebouwen recht geeft op 1 compensatiewoning. In onderhavige zaak is van die situatie sprake en wordt 2.068 m² gesloopt. Dit betekent dat een recht ontstaat op het bouwen van 5 compensatiewoningen.
2.5. Uit de POL-aanvulling volgt, voor zover hier van belang, dat hoofddoel van de RvR-regeling het verbeteren blijft van de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Limburg door de sloop van (agrarische) bedrijfsgebouwen welke niet in het landschap passen en dit ontsieren en daarmee een aantasting van het basiskapitaal vormen.
Een beperkt aantal ondernemers wil hun bedrijf verplaatsen en vestigen op een nieuwe locatie of doorontwikkelen op een goed gelegen bestaande (beschikbare of vrijkomende) locatie. Een evaluatie heeft uitgewezen dat in het algemeen verplaatsing naar een bestaande vrijkomende locatie of een nieuwe locatie op eigen kracht financieel moeilijk haalbaar is. Bij bedrijfsverplaatsing kan daarom bij de sloop van de bedrijfsgebouwen op de oude locatie toepassing gegeven worden aan Ruimte voor Ruimte Zuid-Limburg, waarbij in tegenstelling tot de bedrijven die beëindigen, het recht ontstaat om in ruil voor sloop van minimaal 750 m² aan bedrijfsgebouwen 2 compensatiewoningen te bouwen. Elke 375 m² extra te slopen bedrijfsgebouwen geeft daarbij het recht op 1 extra compensatiewoning. Deze ruimere woningbouwmogelijkheden gelden alleen in de volgende twee situaties:
1. Perspectiefvolle melkveebedrijven die niet kunnen doorontwikkelen vanwege stankregelgeving en daarvan ook niet gemotiveerd en kansrijk kunnen afwijken. (…).
2.5.1. Uit de plantoelichting blijkt dat het gaat om de verplaatsing van een melkveehouderijbedrijf dat zich niet verder kan ontwikkelen in verband met de ligging in Honthem. Ter zitting is komen vast te staan dat de voor het bedrijf geldende stankcirkel van 100 meter, gelet op de nabij gelegen woningen, uitbreiding op de oude locatie onmogelijk maakt. Met behulp van de RvR-regeling wordt verplaatsing financieel mogelijk gemaakt. Uit nader onderzoek vanuit de gemeente Margraten van 30 november 2009 blijkt dat de hoeveelheid te slopen bedrijfsgebouwen niet 2.068 m² maar 2.105 m² bedraagt. Dit leidt tot een aantal van 5 compensatiewoningen. Voorts blijkt uit bijlage 2 en 3 bij de plantoelichting dat de Kwaliteitscommissie niettegenstaande haar brief van 6 september 2005 akkoord is gegaan met het plan.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval van de RvR-regeling voor knelzittende melkveehouderijbedrijven gebruik kon worden gemaakt.
2.5.2. Volgens het standpunt van de raad in de zienswijzennota heeft de functiewijziging een positieve invloed op het behoud en de versterking van de kwaliteiten van de omgeving. De grootschalige agrarische bebouwing wordt immers uit de woonkern van Honthem verwijderd. De beoogde bestemmingen, waaronder die voor wonen, worden als passende bestemmingen beschouwd in de omgeving. Voorts wordt de woningbouwlocatie op een goede manier ingepast in het omringende landschap.
De Afdeling is van oordeel dat [appellanten sub 1] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de structuur van Honthem wordt aangetast.
2.5.3. Wat de locatie van de ontsluiting betreft overweegt de Afdeling dat uit de plankaart duidelijk blijkt waar de locatie van de ontsluiting is voorzien. Voor twee ontsluitingen biedt het plan geen ruimte en er is dan ook geen strijd met de rechtszekerheid. Voorts is de nieuwe locatie van het bedrijf of een mogelijk alternatief daarvoor in deze procedure niet aan de orde, nu de nieuwe bedrijfslocatie niet in het plangebied is opgenomen.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.7. [appellant sub 2] betoogt dat met het plan de verkeersveiligheid ter plaatse niet is gegarandeerd. Hierbij wijst hij op de ligging van de weg Honthem en de reeds bestaande verkeersdrukte. Extra verkeer vanaf de tegenover de woning van [appellant sub 2] geplande ontsluiting is derhalve niet wenselijk. De belangenafweging is in dit kader onzorgvuldig geweest. De ontsluiting voldoet volgens hem niet aan de criteria van het landelijke beleid "Duurzaam Veilig" uit 1997. (hierna: Duurzaam Veilig). Bovendien ontstaat meer overlast door het schijnsel van koplampen op de woning van [appellant sub 2]. Hij verwijst tevens naar een in zijn opdracht door Arcadis uitgevoerd onderzoek van 23 juli 2007 (hierna: het Arcadis-rapport). De conclusie uit het rapport van DHV B.V. van 2 september 2008 (hierna: het DHV-rapport), opgesteld in opdracht van de gemeente, deelt [appellant sub 2] niet.
Bovendien is niet gekeken naar alternatieve locaties voor de ontsluiting van het plangebied, terwijl die er wel zijn, aldus [appellant sub 2].
2.8. Het college stelt zich op het standpunt dat door de Kwaliteitscommissie is geadviseerd omtrent de vormgeving van het plan en de situering van de ontsluiting van het plangebied op de openbare weg. Het plan komt aan dit advies tegemoet.
2.9. Volgens de conclusie van het Arcadis-rapport leidt de situering van de ontsluitingsweg tot een onveilige situatie. Verder krijgt [appellant sub 2] in zijn woning meer last van koplampen die recht de kamers van het huis in schijnen, aldus het Arcadis-rapport.
2.9.1. Volgens het DHV-rapport, dat ook ten grondslag ligt aan de beantwoording door de raad van de zienswijze, is onduidelijk of bij het Arcadis-rapport rekening is gehouden met de soort ontsluiting. Het gaat om een inrit en niet om een nieuwe zijweg. Het licht van de koplampen zal waarschijnlijk wel beide verdiepingen van de woning van [appellant sub 2] kunnen bereiken bij het uitrijden van de inrit, maar onder een zodanige hoek dat het licht zeker niet overmatig hinderlijk zal zijn.
2.9.2. Op de weg Honthem waarop de ontsluiting uitkomt, geldt een maximale snelheid van 30 kilometer per uur. Dat ter plaatse deze norm wordt overtreden, is een handhavingsaspect en in deze procedure niet aan de orde. De inrit ligt bijna op dezelfde plaats als de inrit van het bedrijf, aan een binnenbocht in een talud op het hoogste punt van het buurtschap. Deze bocht is, zo blijkt ook uit de plankaart, niet dermate scherp, dat het zicht op en vanaf de weg ernstig wordt belemmerd. Bovendien werd door het bedrijf reeds gebruik gemaakt van een ontsluiting die op bijna dezelfde plaats lag, maar dan vooral met landbouwvoertuigen in plaats van personenauto's. Voor de landbouwvoertuigen was er een voldoende grote draaicirkel, zodat dit voor personenauto's zeker het geval is. In dit kader heeft het Arcadis-rapport niet aangetoond dat het zicht op de weg onvoldoende is of dat er onvoldoende ruimte is om de weg op te rijden, ook als er rekening wordt gehouden met geparkeerd staande auto's.
Uit zowel het Arcadis-rapport als het DHV-rapport blijkt ten slotte dat [appellant sub 2] hinder kan ondervinden van de koplampen van auto's die van de ontsluiting afrijden. Mede gelet op het feit dat de ontsluiting bergaf loopt en de ontsluiting, anders dan in het Arcadis-rapport gesteld, blijkens de plankaart niet in haar geheel is gelegen tegenover de woning van [appellant sub 2] , is niet aannemelijk geworden dat de hinder dusdanig is dat hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten worden toegekend. De nadere reactie van Arcadis namens [appellant sub 2] leidt, gelet op de inhoud hiervan en hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot een ander oordeel.
Gelet op het voorgaande heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de verkeersveiligheid, mede in het kader van Duurzaam Veilig, ter plaatse niet is gegarandeerd, noch dat sprake is geweest van een onzorgvuldige belangenafweging.
2.9.3. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het plan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Gelet op het voorgaande is hiervan niet gebleken.
2.10. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010